Collegevorming gepolitiseerd

11 maart 2011, column J.Th.J. van den Berg

Terwijl in de nationale politiek en de media gebiologeerd wordt gekeken naar de effecten van de Statenverkiezingen voor de samenstelling van de Eerste Kamer, wordt er in de provincies zelf vooral gekeken naar de effecten voor de samenstelling van de colleges van Gedeputeerde Staten. De vorming ervan is er niet makkelijker op geworden, in de eerste plaats door de ook daar voortgaande versplintering in het politieke spectrum; in de tweede plaats door de opmars, in diverse provincies, van de PVV.

De versplintering is het grootst in die provincies waar het CDA zwaar heeft verloren en een ‘kleine partij’ is geworden tussen andere relatief kleine partijen. In de provincie was het CDA traditioneel sterk vertegenwoordigd; zozeer dat wel is gezegd dat de provincies in Nederland een beetje ‘van het CDA’ zijn. Bij Statenverkiezingen scoort het CDA immers van oudsher beter dan bij verkiezingen voor de Kamer of de gemeenteraad. Het moet de christendemocraten te denken geven dat dit relatieve voordeel dit keer niet heeft gewerkt. Al moet er worden bij gezegd, dat het CDA vooral in de zuidelijke provincies wel is verslagen maar niet gebroken, zoals even (in de peilingen) dreigde.

De PvdA is er, als een van de traditioneel grote partijen in de provincie, ook al niet op vooruit gegaan, daargelaten dat zij al in 2007 een flinke klap had gekregen. Hoezeer de VVD ook mag zijn versterkt en de grootste mag zijn geworden in vele provincies, een echt dominante partij is zij daardoor nergens geworden. Op zichzelf is dat niet het probleem, omdat het in provinciale besturen mogelijk moet zijn colleges van brede politieke samenstelling te vormen.

In het provinciale bestuur is eerder het probleem dat colleges van GS volledig resistent lijken tegen verkiezingsresultaten. Hoe er ook wordt gestemd, het worden toch steeds weer colleges die bestaan uit CDA, PvdA en VVD. Als een van deze partijen eruit valt, is er bijna steeds sprake van een bedrijfsongeval of persoonlijke animositeit. In dat opzicht geven provincies zelf aanleiding te geloven dat stemmen weinig zin heeft. In 1999 bleek de aanmerkelijke groei van Groen Links van geen enkele betekenis, behalve in Zuid-Holland. In 2007 kon de SP groeien wat zij wilde, zij werd overal buiten GS gehouden, ook waar zij groter was geworden dan de PvdA.

Alleen al daarom is het niet zo’n wonder dat de PVV de fakkel van de SP heeft overgenomen en met aanmerkelijke winst heeft ingebroken in de provinciale politieke machtsverhoudingen. Wat er ook van de opvattingen in de PVV zij, als haar opmars zou leiden tot een collegevorming die eindelijk recht zou doen aan de verkiezingsuitslag, dan zou dat democratische winst opleveren. Of het ook gebeurt? De resistentie tegen verkiezingsuitslagen is buitengewoon groot en de PVV kon die her en der juist wel eens hebben versterkt.

Het wordt de onderhandelaars over een college-akkoord ook zakelijk niet gemakkelijk gemaakt. Bijna een jaar na de verkiezingen voor de Tweede Kamer is nog steeds onduidelijk hoe een der belangrijkste inkomstenbronnen van de provincie, het Provinciefonds, er de komende jaren bij zal staan. Er wordt aan hervorming daarvan gewerkt, zodat meer rekening wordt gehouden met de vermogenspositie van de provincies. Sommige, zoals Noord-Brabant, staan daarin sterk, dankzij verkoop van het energiebedrijf; andere, zoals Flevoland, hebben helemaal geen vermogen van enige betekenis. Dat de zaak nog steeds niet duidelijk is, ligt overigens grotendeels aan de provincies zelf, die vijf jaar de tijd hebben gehad om het eens te worden. Ze hebben de zaak in arren moede nu bij de regering gelegd. Haar kan dus niet zo veel worden verweten als zij er nog niet uit is. Ongelukkigerwijs had minister Donner dat wel beloofd.

Tweede probleem is dat er nog geen overeenstemming is tussen Rijk, gemeenten en provincies over de voorgenomen decentralisaties (bij voorbeeld van de jeugdzorg, van provincie naar gemeente) en over de bijbehorende financieringsstromen.

Zelf betrokken, als formateur, bij collegevorming in de gemeente Maastricht (oktober 2010) heb ik gemerkt dat dit niet prettig converseert. Collegevorming wordt er niet onmogelijk door, want men kan in elk geval algemene maatstaven formuleren voor de verdeling van middelen. Maar de onzekerheid blijft. Bij instabiele politieke verhoudingen maakt dat de collegevorming er niet eenvoudiger op.



Andere recente columns