Homogeniteit

28 oktober 2005, column J.Th.J. van den Berg

Het Reglement van Orde van de Ministerraad (RvOM) bepaalt in artikel 12, lid 2: "In geen geval handelt de minister tegen besluiten van de ministerraad." Wij noemen dat het homogeniteitvereiste. Een minister mag zich dus niet openlijk van een besluit van de ministerraad distantiëren, laat staan dat hij de uitvoering van dit besluit zou tegenwerken. In de ministerraad mag hij tegen het besluit stemmen, maar bij gebrek aan steun moet hij zich er vervolgens niettemin in woord en daad aan conformeren.

Van lieverlede is in het verleden de gedachte gegroeid (vooral in een pacificatiedemocratie die het van opperste voorzichtigheid moest hebben) dat men zich als minister helemaal niet openlijk moet uitspreken, zolang de ministerraad niet heeft besloten; niet over eigen beleidsvoornemens en al helemaal niet over de voornemens van de collegae. Alsof dat reglementartikel zou bepalen dat ministers altijd en overal "met één mond" zouden moeten spreken. Een tijd lang is het ook zo gegaan, eenvoudig omdat een minister eerst dan met journalisten sprak als er een besluit was genomen, ofwel door hemzelf ofwel door de ministerraad. Zijn overige gedachten en gevoelens deden er niet toe.

Waarschijnlijk is met deze al te brede interpretatie van het homogeniteitvereiste tijdens het kabinet-Den Uyl (1973-1977) voor het eerst in ruime mate de hand gelicht. Ministers wilden met hun openbare uitlatingen de besluitvorming in de ministerraad onder druk zetten, zo mogelijk zelfs voldongen feiten scheppen. Steeds meer besluiten vereisten voorts de goedkeuring van de raad, terwijl voordien ministers die beslissingen zelf konden nemen. Als zij dan al niet zelf de knoop konden doorhakken, dan konden zij er tenminste luidop over spreken, liefst voor camera en microfoon.

Zoals het communistische Tweede Kamerlid Marcus Bakker destijds opmerkte: "De ministers rollebollen over het Binnenhof". Alsof dit toch eigenlijk niet hoorde. Premier Den Uyl vond het ook maar niets, maar er was geen houden aan; soms zondigde hij trouwens zelf, vooral tijdens de vrijdagse persconferentie na de ministerraad. Wat hij evenmin kon tegenhouden was de behoefte, van ministers en van media, hun hele zielenleven aan de bevolking voor te leggen. Het is er sedert de jaren zeventig niet minder op geworden.

Eén keer (minstens) is bekend geworden dat en welke ministers tegen een besluit van de ministerraad hadden gestemd. Dat was in 1993, toen moest worden besloten over behoud en/of uitbreiding van het Rotterdamse vliegveld Zestienhoven. De ministers Alders (Milieu!) en d'Ancona (Volksgezondheid!) waren daartegen. Minister-president Lubbers heeft er toen geen al te dramatische zaak van gemaakt.Het is desondanks een tamelijk uniek incident gebleven. Ook omdat de betrokken ministers er niet erg bij gebaat waren. Zij dienden het besluit verder formeel te verdedigen.

Wat is er dan zo nieuw aan het optreden van minister Pechtold, die (nota bene) voor "bestuurlijke vernieuwing" en een "andere overheid" moet zorgen? Dit, in het gezelschap van een minister-president die, al ver vóór de besluitvorming uit en in strijd met het regeerakkoord en het zogenaamde "Paasakkoord", onlangs heeft opgemerkt aan staatkundige vernieuwing geen behoefte te hebben.

Mag die minister niet zeggen dat "het belangrijkste probleem van Den Haag Den Haag is"; dat de hypotheekrenteaftrek is achterhaald; dat de antiterreurmaatregelen van het kabinet het doemdenken in de samenleving bevorderen? Natuurlijk mag dat: in geen van deze gevallen is sprake van strijd met artikel 12 van het RvOM. Alleen de uitspraken over het antiterreurbeleid komen daar dicht bij; ook letterlijk, omdat de minister het heeft over zijn collega aan de overkant van de gang.

Maar, zo heeft Max Weber ons geleerd, de daden van een politicus worden niet primair beoordeeld naar hun bedoelingen maar naar hun effecten. Een minister die taboes doorbreekt en collegae op de kast jaagt, is niet meer bezig zijn effectiviteit te vergroten zoals ooit de ministers in het kabinet-Den Uyl. Taboes doorbreken kan een zegen zijn voor de politiek, maar niet meer als men een succesvol ministerschap op het oog heeft; de collega's zijn immers al lang resistent geworden.



Andere recente columns