Het 76e lid

20 april 2018, column Bert van den Braak

Bij de kwestie rond het VVD-Tweede Kamerlid Wybren van Haga werd gespeculeerd over diens mogelijke vertrek. Een hard oordeel van de integriteitscommissie van de VVD met een aanmaning de Kamerzetel op te geven, kon, zo werd verondersteld, wel eens tot afsplitsing van de VVD-fractie leiden. Daarmee zou de meerderheid van 76 zetels die de vier regeringspartijen in de Tweede Kamer hebben, verloren gaan.

Al eerder waren er geluiden over de broze meerderheid en over nogal dramatisch voorgestelde gevolgen van mogelijk verlies daarvan, bijvoorbeeld door dissident stemgedrag. Verlies van de 76e zetel heeft echter op zichzelf geen direct gevolg. Het is immers niet zo, dat er dan meteen een motie van wantrouwen komt. En zelfs als dat spoedig wel zo zou zijn, is de kans op aanneming daarvan onwaarschijnlijk. Er zijn slechts enkele fracties die vinden dat het kabinet er überhaupt niet had moeten komen, namelijk PVV en Forum voor Democratie. Van andere oppositiefracties is de positie minder uitgesproken. De SP is op zich geen fan van het kabinet en zal best via verkiezingen tot een andere combinatie willen komen. Dat geldt waarschijnlijk ook wel voor de Partij voor de Dieren, maar of zij het nu (al) het moment voor een crisis vinden, is de vraag. Maar zelfs als dat zo is, is de kans op succes niet groot, ook als er maar 75 regeringsgezinde Kamerleden zijn.

PvdA en GroenLinks, maar zeker de SGP, staan anders tegenover het kabinet. Zij voeren soms oppositie tegen onderdelen van het beleid, maar lijken niet uit op een kabinetscrisis. Zeker niet op korte termijn. De PvdA zal liever in de oppositie nog enige jaren aan electoraal herstel willen werken. Voor GroenLinks geldt dat de omstandigheden om (alsnog) te kunnen gaan regeren niet wezenlijk verschillen ten opzichte van een jaar geleden. Bovendien lijkt het kabinet bereid om (zeker) met PvdA, GroenLinks en SGP samen te werken. Het kabinet streeft al naar een bredere parlementaire steun dan alleen van de vier 'eigen' fracties.

Ook historisch gezien is een krappe meerderheid op zichzelf geen reden voor bovenmatige zorgen voor een kabinet. Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I steunde bij zijn aantreden in 1918 slechts op de helft van het aantal Tweede Kamerleden. In 1919 werd bovendien een katholiek lid, Van Groenendael, uit de fractie gezet, omdat hij erg veel sympathie leek te hebben gehad voor mogelijke afscheiding van Limburg. Het kabinet kon echter vrijwel steeds rekenen op steun van de liberalen en van een enkele christelijke eenmansfractie en zat de rit uit. Toen het kabinet in 1921 in de problemen kwam, lag dat aan problemen met de eigen regeringsfracties.

Dat is nadien nooit anders geweest. Crises worden veroorzaakt door ernstige problemen met één van de regeringspartijen. Alleen het op wankele basis gevormde kabinet-Van Agt/Wiegel (77 zetels), dat vaak te maken had met een deels oppositionele CDA-fractie (de uit vijf tot tien leden bestaande groep 'loyalisten'), moest enkele keren steun zoeken buiten de eigen regeringsfracties. Bij een debat in juni 1980 over het instellen van een olie-embargo tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime zorgden stemmen van SGP, GPV en DS'70 ervoor dat ondanks steun van zes CDA-leden, een motie van afkeuring werd verworpen. Als regel weken de CDA-dissidenten terug voor het veroorzaken van een kabinetscrisis.

Bedacht moet worden dat het na een afsplitsing maar de vraag is of het betreffende lid zich stelselmatig tegen het kabinet zal gaan keren. Als de afsplitsing niet vanwege een inhoudelijke reden plaatsvond, is de kans groot dat de steun voor het algemene beleid niet verdwijnt. Maar zelfs als dat ene lid zich uit rancune tegen het kabinet keert, is het waarschijnlijk dat het kabinet buiten de regeringsfracties voldoende steun zal weten te vinden. Het veroorzaken van een kabinetscrisis is niet iets wat lichtzinnig gebeurt. Wie dat doet moet zich goed bewust zijn van de gevolgen.

Bovendien moet zich dan een onderwerp aandienen waarover het kabinet kan struikelen. Alle oppositiepartijen (van PVV en FvD tot SP en PvdD) moeten dan een zelfde afkeer hebben van een bepaald beleidsvoornemen. Het is denkbaar dat er zo'n onderwerp is, maar de kans daarop is nu ook weer niet zo groot. Bovendien is het de vraag in welke vorm zo'n mogelijk conflict zich dan aandient. Verwerping van een wetsvoorstel of aanneming van een motie of amendement kan heel vervelend zijn, maar het is alleen dramatisch als het kabinet zijn lot daaraan verbindt. Voor wetgeving die dreigt te worden verworpen, geldt dat het kabinet altijd nog kan besluiten die in te trekken of aan te houden. Gepoogd kan dan worden alsnog een meerderheid te verwerven. Alleen herhaalde parlementaire nederlagen zouden het gezag aantasten en daarmee het voortbestaan in gevaar brengen.

Eventueel verlies van de 76e zetel betekent dat het kabinet nog iets behoedzamer moet opereren. Verbreding van de parlementaire steun voor voorgestelde maatregelen wordt nog iets klemmender. Grote betekenis heeft verlies van de meerderheid echter niet. Het Nederlandse parlementaire stelsel kent geen vertrouwensstemming en de kansen voor aanneming van een motie van wantrouwen nemen nauwelijks toe. Zij die veel gewicht toekennen aan de 76e zetel vergissen zich.



Andere recente columns