Een partij van/voor laagopgeleiden?

14 juli 2017, column Bert van den Braak

Een onlangs van de hand van Leidse wetenschappers verschenen studie1) bevestigt dat hoogopgeleiden oververtegenwoordigd zijn in parlementen. De complexiteit van vraagstukken lijkt een bepaald denkniveau - meer nog dan specifieke kennis - onmisbaar te maken. Dat betekent wel dat laagopgeleiden zich op zijn minst slecht vertegenwoordigd kunnen voelen. Niet omdat hoogopgeleiden niet voor hun belangen kunnen opkomen, maar wel omdat zij de praktische betekenis en gevolgen van sociale achterstand niet kennen.

De Leidse studie ziet voor ons land een langjarige ontwikkeling, waarbij aanvankelijk de sociale elite (adel, patriciaat, gegoede burgers) rekruteringsbasis was voor afgevaardigden. Zij waren ook de enigen die academische opleidingen konden volgen. Opleidingsniveau en sociaal milieu vielen samen. De uitbreiding van het kiesrecht en de opkomst van confessionelen en sociaaldemocraten leidden ertoe dat er Kamerleden uit lagere sociale klassen kwamen. Inmiddels lijkt er een nieuwe, gesloten, intellectuele elite te ontstaan.

Bij die ontwikkeling passen wel enkele kanttekeningen. De belangen van Kuypers 'kleine luyden' en van arbeiders werden aanvankelijk behartigd door hoger opgeleiden: advocaten, ingenieurs en dominees en priesters. Later volgden onderwijzers, vakbondsbestuurders en vertegenwoordigers van middenstands- en landbouworganisaties. Zij waren weliswaar niet academisch opgeleid, maar beschikten veelal wel door kortere vervolgstudies over specialistische kennis, bijvoorbeeld over de sociale zekerheid. Dat was toen voor velen ook nog de enige 'begaanbare' weg om carrière te maken. Zij misten een academische titel, maar behoorden in intellectueel opzicht zeker niet tot de 'laagopgeleiden'. Bij de enkelen voor wie dat gold, ging het ofwel om hen die (noodgedwongen) hun studie hadden afgebroken ofwel om vertegenwoordigers van partijen die zich aan de randen van het politieke spectrum bevonden, zoals Boerenpartij of CPN. Maar ook bij die laatstgenoemde partij waren er velen die via partij of vakbond waren geschoold.

Eerder wees collega-columnist Van den Berg er al op dat 'sociale verheffing' een bewust nagestreefd doel was2). Hoogopgeleiden komen nog altijd niet uitsluitend uit hogere sociale milieus. Maar de kans bestaat dat een dochter van een melkboer, zoon van een fabrieksarbeider of eigenaar van een broodjeszaak, zoals die nu nog in de Tweede Kamer zitten, op den duur verdwijnen. Het verwijt dat een elite 'regeert', zal dan nog luider klinken.

De ontwikkeling naar een hoger opleidingsniveau was niet alleen zichtbaar in het parlement, maar deed zich evenzeer voor bij bijvoorbeeld vakbonden. De tijd van typograaf Jan Mertens, metaalarbeider Bauke Roolvink en textielarbeider Toon Middelhuis als vakbondsvoormannen ligt lang achter ons. Al vanaf de jaren zestig kwamen er steeds meer academisch of op hbo-niveau geschoolde bestuurders, zoals André Kloos, Jaap Boersma, Gerrit Gerritse, Stan Poppe en Elske ter Veld. Tegenwoordige afgevaardigden met een vakbondsachtergrond, zoals Michel Rog, Linda Voortman of Cem Laçin, hebben een overeenkomstig opleidingsniveau.

Partijen die momenteel zeggen 'de gewone man/vrouw' te vertegenwoordigen of die zich afzetten tegen 'de elite', hebben evenmin laagopgeleiden als afgevaardigden. Dat geldt zeker voor Forum voor Democratie, maar evenzeer voor de SP. De SP heeft onder de veertien leden zes die een academische opleiding voltooiden, drie die een dergelijke opleiding deden en vijf die een studie op hbo-niveau volgden. Alleen onder de twintig PVV'ers zijn slechts acht academici en vier met een opleiding op hbo-niveau. De overige acht deden beroepsopleidingen of voltooiden geen vervolgstudie.

Het is vrijwel een illusie dat iemand met een laag opleidingsniveau goed zal kunnen functioneren in het parlement. Vraagstukken waarmee het parlement zich bezighoudt, vragen vaak specialistische kennis en altijd een bepaald denkniveau. Door de complexiteit van de samenleving zijn die vereisten toegenomen. Voorheen betekende een lagere opleiding niet per definitie dat het aan kennis of denkniveau ontbrak, maar tegenwoordig is dat vrijwel zeker wel het geval. Wie als oppositiefractie met alternatieven wil komen en samenwerking met andere fracties moet zoeken om resultaten te behalen, moet daarvoor voldoende denkkracht hebben. Vraag is of voor de PVV een zeker gemis aan intellectuele creativiteit effectief opereren als fractie niet enigszins belemmert.

Een partij met overwegend lageropgeleiden onder haar vertegenwoordigers is in die zin weinig reëel. Zij zal in het parlement zeker geen prominente rol kunnen spelen. De paradox is dat wie als laagopgeleide goed vertegenwoordigd wil zijn bijna als vanzelf bij hogeropgeleiden uitkomt. Dat er aan die 'scheve' verhouding iets zal veranderen, is onwaarschijnlijk. Dat is niet erg, noch noodzakelijk. Wel moeten partijen bewaken dat hun vertegenwoordigers voeling houden met alle geledingen van de maatschappij. Daarvoor hoeft een hoog opleidingsniveau echter geen belemmering te zijn.




Andere recente columns