Tien jaar 'non-partij' of de trots van Nederland?

26 februari 2016, column Bert van den Braak

Op 22 februari 2006 liet de Partij voor de Vrijheid zich registeren bij de Kiesraad. Dat is nodig om met een naam boven de lijst aan verkiezingen te kunnen deelnemen. Registratie op zich is niet verplicht en betekent evenmin dat er daarmee sprake is van een partij. Het is een administratieve handeling. De betekenis van 22 februari is in de PVV-geschiedenis eigenlijk beperkt, maar was niettemin aanleiding voor een 'feestje'.

Een eerdere, belangrijke(r) datum was de dag, 2 september 2004, dat Wilders zich van de VVD afsplitste. In november 2004 richtte hij daarna de Stichting Groep Wilders op, die tot doel had het uitdragen te bevorderen van de politieke en maatschappelijke standpunten, "zoals deze door de heer Wilders zijn uitgedragen en in de toekomst zullen worden uitgedragen". De Stichting richtte in maart 2005 de Vereniging Groep Wilders op, met Geert Wilders als enige lid. Voor anderen is lidmaatschap onmogelijk. De 'partij' nam daarna deel aan de verkiezingen van 2006 onder de naam Groep Wilders/PVV.

De unieke 'partijpolitieke constructie' zorgt ervoor dat één persoon agenda, programma, strategie en personele invulling bepaalt. De aanduiding 'partij' is daarmee op zijn minst betwistbaar. Eenmansbeweging lijkt een betere aanduiding. Zelfs communistische partijen waren democratischer, al zullen aanhangers stellen dat de aanvoerder precies doet en zegt wat zij ook vinden en denken. Het betekent wel dat iedereen die zich aan de PVV verbindt - als afgevaardigde of medewerker - volstrekt afhankelijk is van de sympathie van de leider. Een beroepsmogelijkheid tegen diens beslissingen is er niet. Ook een geregelde discussie over standpunten, het afleggen van verantwoording door gekozenen en zelfs het op een partijbijeenkomst uitdragen van het gedachtegoed, is onmogelijk.

Voor dat laatste moesten dus wel andere kanalen en middelen worden gezocht. Nu is Wilders er als geen ander in geslaagd wegen te vinden om zijn geluid te laten horen. Het goede daaraan is, dat opvattingen die door een aanzienlijk deel van de bevolking worden gedeeld een stem hebben gekregen. Dat onvrede en angst daarvan een belangrijk onderdeel vormen, is waar. Maar het is beter dat die geluiden 'gekanaliseerd' worden uitgedragen, dan dat nonparlementaire onvrede tot onrust en agressie leidt.

Iets anders is of de tien jaren PVV inhoudelijk nu concreet veel hebben opgeleverd, zowel qua resultaten als waar het gaat om het publieke debat. Het valt niet te ontkennen dat vanaf 2006 de toon van (parlementaire) debatten aanzienlijk onaangenamer is geworden. Kleineren, beledigen, stigmatiseren en insinueren zijn - met name door Wilders zelf - vaste onderdelen van het debat geworden. Helaas hebben Kamervoorzitters het op dat punt nogal laten afweten, zich daarbij vaak verschuilend achter de 'afspraak' dat iemand die zich beledigd of vals beschuldigd voelt, maar het woord moet vragen voor een 'persoonlijk feit'. Die persoon moet dan overigens wel zelf aanwezig zijn. Enkele keren moesten Kamerleden bij de Voorzitter protest aantekenen als niet-aanwezige personen werden beledigd of verbaal aangevallen.

Het is zeker verdedigbaar een verband te leggen tussen de toon in Kamerdebatten en die in het publieke domein. Als een Kamerlid de hoofddracht van een deel van de bevolking - wat je daarvan ook vindt - bestempelt als 'kopvodden', met als toelichting op een voorstel tot belastingbetaling voor het dragen voor hoofddoekjes 'de vervuiler betaalt', en als politieke tegenstanders bij voortduring worden weggezet als onbenullen, met bijpassende snerende teksten, dan is het niet zo vreemd dat een deel van de kiezers denkt dat dit blijkbaar de manier is waarop we in dit land met elkaar omgaan.

Onmiskenbaar zijn door de PVV problemen en misstanden indringender geagendeerd dan voorheen, maar de winst daarvan was toch betrekkelijk. Veel concrete parlementaire voorstellen, waarover dan zou kunnen worden gedebatteerd, waren er niet. Initiatiefvoorstellen gingen onder meer over zwarte piet, het recht op beledigen, groepsaansprakelijkheid bij geweldpleging, de minimumleeftijd van prostituees en de modernisering van het koningschap. Niet direct de kern van het PVV-gedachtengoed. Geen ervan kwam tot behandeling. Ook bij wetgeving vanuit het kabinet (amendering) speelt de PVV een bescheiden rol. Als het gaat om beleid dan behoren behoud van de rollator in het basispakket en een honderdvijftigtal dierenagenten bij de Nationale Politie tot de weinige successen.

Zo blijft er een gemengd beeld over met enerzijds (wisselend) electoraal succes, maar anderzijds nauwelijks concrete resultaten - zelfs niet als gedoogpartner. Of dat reden is om trots op te zijn, mag de 'partij' zelf bepalen. Feesten mag natuurlijk altijd.



Andere recente columns