Commerciële omroep: een onstuitbare ontwikkeling

14 augustus 2015, column Bert van den Braak

In 1991 bracht minister Hedy d'Ancona een wet tot invoering van landelijke commerciële omroep via de kabel tot stand. Tegenstemmers waren er in beide Kamers nauwelijks. De wet maakte een einde aan het lang door met name PvdA en CDA (en voorlopers) verdedigde Nederlandse verzuilde omroepbestel. Daarvoor in de plaats kwam er een duaal bestel: publieke en commerciële omroep naast elkaar. In het licht van de discussies over de macht van 'Brussel' is die mediageschiedenis wel interessant.

Al niet lang na de start van de televisie was er discussie over de vraag of commercie daarin een rol moest spelen. Het kabinet-De Quay (christendemocraten en VVD) kwam met een nota die de komst van commerciële televisie naast het bestaande bestel met omroepverenigingen mogelijk leek te maken. Een Kamermeerderheid van PvdA en KVP, ARP en enkele CH-leden (al waren er in PvdA en KVP dissidenten) verhinderde dat evenwel door afwijzing van de nota. Het omroepvraagstuk bleef daarna geregeld een politieke rol spelen. In 1964 zorgden commerciële televisie-uitzendingen vanaf het REM-eiland in de Noordzee voor onrust. Regeringspartij VVD keerde zich tegen het nemen van wettelijke maatregelen om de uitzendingen te stoppen. Een jaar later viel het kabinet-Marijnen over hervorming van het omroepbestel, waarbij het toelaten van nieuwe omroepen en van reclame centraal stonden.

De gelegenheidscombinatie die in 1963 de televisienota had afgeschoten, bewerkstelligde in 1967 - kort voor de verkiezingen - dat er een Omroepwet kwam die het verzuilde bestel in belangrijke mate bestendigde. De wet kwam er na de val van het kabinet-Cals, met medewerking van oppositiepartij PvdA. Wederom was de VVD fel tegen. Woordvoerster Haya van Someren noemde het wetsvoorstel 'te gemeen' om te amenderen' 1). De controverse over de omroep tussen VVD en PvdA/CDA bleef nadien bestaan.

Maar de VVD kreeg uiteindelijk haar zin. Nadat in 1983 in de Medianota van minister Elco Brinkman (kabinet-Lubbers I van CDA en VVD) de deur naar meer commercie al wat verder open was gezet, legde de Mediawet van 1987 vast dat buitenlandse commerciële zenders onder voorwaarden toegang kregen tot de Nederlandse kabel. Een jaar later vond de echte omslag plaats. Minister Brinkman vocht toen zonder succes een beslissing van het Commissariaat van de Media aan om de via Luxemburg lopende U-bocht voor de zender RTL Veronique af te snijden. Weer een jaar later, in 1989, kwamen zowel een conventie van de Raad van Europa over grensoverschrijdende televisie als een EG-richtlijn over de omroep tot stand. Beide stappen openden de weg naar commerciële omroep. Brinkman legde zich neer bij het besluit RTL Veronique toe te laten.

In het regeerakkoord dat CDA en PvdA in november 1989 sloten, werd aangekondigd dat de komst van landelijke commerciële omroep wettelijk mogelijk zou worden gemaakt. Die komst werd begeleid met versterking van de publieke omroep en er kwamen op basis van de Europese regels voorwaarden waaraan buitenlandse zenders zich moesten houden. VVD-woordvoerder Loek Hermans kon bij de behandeling van het wetsvoorstel over de commerciële omroep genoegzaam concluderen dat PvdA en CDA eindelijk het licht hadden gezien. Eindelijk was na 25 jaar bij hen duidelijk geworden dat het publieke bestel niet beschermd kon worden tegen ontwikkelingen van buitenaf.

GroenLinks-senator Wim de Boer was bij de behandeling van het wetsvoorstel minder enthousiast. Hij vroeg zich af of de voorstanders van liberalisering content waren met het resultaat: "Dat gehijg naar kijkcijfers, dat volplempen van de buis met derderangs sporttournooitjes en nog ergere films en soapseries, omdat het volk dat zou willen." Dat nam - toen al - in zijn ogen tamelijk stuitende vormen aan. Ook hij moest echter erkennen dat commercialisering niet was tegen te houden.

De omwenteling in omroepland liet goed zien dat het naïef is om te denken dat ons land zich kan afsluiten van ontwikkelingen in de wereld buiten ons; dat een 'alleingang' mogelijk zou zijn. Brussel is inderdaad op veel terreinen machtig, maar dat is vooral in de context van een continent en zelfs wereld die steeds 'kleiner' is geworden. En bij het tot stand komen van de EG-richtlijn in 1989 was ons land uiteraard - net als bij alle Brusselse besluiten - wel degelijk betrokken.

Dit is de derde van een serie zomercolumns over maatschappelijke veranderingen



Andere recente columns