Liberalen en het recht

7 augustus 2015, column J.Th.J. van den Berg

Toen in de eerste helft van de negentiende eeuw jonge liberalen zich in Nederland opkwamen, moesten zij in hun uitingen voorzichtig zijn. Elke kritiek op het staatsoptreden werd, wegens de actieve rol van de koning daarin, gezien als majesteitsschennis en dus dreigde vervolging. Een belangrijke manier om het risico daarvan te verkleinen was om liberale doctrines te gieten in de vorm van een juridisch betoog in een rechtswetenschappelijk tijdschrift. Zo zag het er een stuk onschuldiger uit. Maar de goede liberale lezer kon aardig door de juridische geheimtaal heen lezen. Vooral de Amsterdamse gebroeders Van Hall en hun academische vrienden waren daar meesters in.

Nu lag deze juridische codetaal wel een beetje voor de hand. In de eerste plaats was de juridische vorming de standaardopleiding van de Nederlandse maatschappelijke elite. Het bereik was dus relatief groot. Zeker zo belangrijk is, dat het vroege liberalisme sterk in termen van constitutie en dus van recht dacht en schreef. Het ging liberalen om ‘de rechten van de mens en de burger’ en om een staatsorganisatie die in de eerste plaats deze rechten en daarmee de vrijheid van het individu zou eerbiedigen. Niet de democratie stond daarbij voorop maar de constitutie, of zoals wij het noemen, de ‘rechtsstaat’.

In deze rechtsstaat staat de wetgever weliswaar centraal en is hij de uiteindelijk beslissende instantie. Maar hij is niet de enige. Naast een executieve (‘het bestuur’) die zijn eigen rechten en bevoegdheden heeft is er de rechter die, waar nodig, corrigerend kan optreden. In het grootste deel van Europa is daarbij de overtuiging ontstaan dat de rechter de ‘bouche de la loi’ is, zoals De Montesquieu het uitdrukte. Daarmee is hij echter niet slechts ‘de mond van de wet’ maar in bredere zin, van het recht. Hij past de wet niet alleen toe, maar daar waar ruimte is voor verschillende interpretatie bepaalt de rechter wat in het concrete geval de wet is. Daarbij kan hij meer of minder ernstige fouten maken. Het is aan de wetgever hem – door duidelijker voorschriften te formuleren – te corrigeren als hij daartoe redenen aanwezig acht.

Het lijkt erop dat er een generatie Kamerleden bij de VVD is opgegroeid die de rol van de rechter vooral een probleem vindt en die daarom terugvalt in een wel heel ouderwetse interpretatie van zijn rol 1). Hij dient de wet toe te passen en daarmee basta. Dat wetgeving in Nederland vaak knap onduidelijk is en polyinterpretabel wil er niet helemaal in. Maar vooral voelt deze generatie zich ernstig gehinderd door de rechter die internationale verdragen toepast, voor zover die regels bevatten die voor Nederlandse burgers bindend zijn. Voorop het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Een in de kern liberale uitvinding, die na de Tweede Wereldoorlog aanvaarding heeft gevonden ongeacht nationale grenzen.

Veel meer dan de democratie is de rechtsstaat intussen een letterlijk grenzenloze constellatie. Daarin is de ook de nationale rechter gehouden het EVRM in concrete gevallen toe te passen en wettelijke regels die daarmee in strijd zijn buiten werking te laten. Maar dat willen deze ‘opgeschoten jongelui’ uit de VVD niet. Voorop Kamerlid Joost Taverne, maar openlijk gesteund door mannen als Stef Blok, Klaas Dijkhoff en Ard van der Steur, althans voordat zij bewindsman werden.

Wat erachter zit is een nogal riskante opvatting over de democratie, die je eerder verwacht van de PVV dan van een liberale partij die haar tradities koestert. Die opvatting behelst dat als de ‘wetgever’ heeft beslist de zaak aan kant is. Die is immers door de bevolking gekozen en die beslist dus bij meerderheid; dat is de democratie. Maar dat is een wel heel populistische interpretatie van het begrip democratie, alsof die niet is ingebed in de rechtsstaat, die meer omvat dan besluiten bij meerderheid. De klassieke liberale doctrine was juist bevreesd voor zo’n interpretatie van de democratie, omdat die al te makkelijk zou ontaarden in een ‘dictatuur van de meerderheid’.

Dat zulke gedachten in de VVD leven is tot daaraan toe; iedere partij heeft recht op zijn eigen dwaallichten. Pijnlijker is dat de ‘generatie-Taverne’ zo weinig weerwoord krijgt onder liberalen in Nederland. Eerste Kamervoorzitter, Ankie Broekers-Knol is tot nu toe de eenzame uitzondering.


  • 1) 
    Zie bij voorbeeld het interview met het Tweede Kamerlid Joost Taverne, ‘Nederland moet weer over z’n eigen wetten gaan’, in NRC Handelsblad, 20 februari 2015, 8–9.


Andere recente columns