En toen kwam er geen Oranjevorst

19 juli 2013, column Bert van den Braak

Een artikel in de Grondwet dat waarschijnlijk nooit gebruikt zal worden, is dat over hoe te handelen bij het ontbreken van een troonopvolger. In die situatie moet een nieuwe Koning bij wet worden benoemd. Het voorstel van wet moet in Verenigde Vergadering worden behandeld, nadat eerst de beide Kamers zijn ontbonden en er verkiezingen zijn geweest. Waarschijnlijker is dat in die situatie de republiek wordt ingevoerd, omdat onze monarchie immers feitelijk - zoals Busken Huet al in 1865 schreef - een 'republiek is met een Oranjevorst als erfelijk voorzitter'.

België kreeg in 1831 met een enigszins vergelijkbare situatie te maken: een monarchie, maar (nog) geen koning. Nadat de weerstand tegen het bewind van Willem I, sinds 1815 koning van Noord- en Zuid-Nederland, in het Zuiden zo was toegenomen dat in augustus 1830 een revolte uitbrak, kwamen de Belgen voor de vraag: hoe nu verder? De afkeer van de Noord-Nederlandse vorst was groot, maar toch niet dusdanig dat alle zuiderlingen voor volledige onafhankelijkheid waren. Een deel van de volksvertegenwoordiging was 'loyaal' en zelfs oranjegezind. Zij zagen wel iets in een bestuurlijke splitsing van Nederland. De erfprins, de latere koning Willem II, werd door hen als kandidaat gezien voor het koningschap in het Zuiden.

De koning zond na het uitbreken van de opstand zijn zonen, Willem (de Prins van Oranje) en Frederik, aan het hoofd van een leger naar het Zuiden. Bij Brussel aangekomen, liet de Prins van Oranje echter weten bereid te zijn tot onderhandelingen. Hij reed zelfs door de opstandige stad naar zijn paleis. Belgische notabelen boden hem toen het koningschap aan. De Prins aarzelde echter en keerde vervolgens onverrichter zaken terug naar Den Haag. Zijn broer trad wel handelend op, maar diens militaire interventie mislukte. De koning had het liefst gezien dat afgerekend was met de 'muiters'.

De koning liet nu wel de beide Kamers in Den Haag bijeenkomen en zij kozen in meerderheid alsnog voor een administratieve scheiding (de zuidelijke leden waren in meerderheid tegen). De erfprins kreeg zodoende een nieuwe - ditmaal door zijn vader gesteunde - kans om zich als vorst van het zuidelijke deel op te werpen. In Antwerpen ontmoette hij een delegatie van gematigde Belgen, die hem wel als hun nieuwe vorst wilden begroetten. De echte nieuwe machthebbers in Brussel voelden daar evenwel niets (meer) voor en zo werd ook deze missie een mislukking. De Prins van Oranje ging een tijdje naar Engeland, maar mocht zich in juni 1831 nog eens aan het hoofd stellen van een legermacht. De Tiendaagse Veldtocht bezorgde hem enig eerherstel, al was het eindresultaat opnieuw teleurstellend.

Het voorlopig bewind dat zich inmiddels in België had gevormd, stelde in oktober 1830 een Nationaal Congres in. De tweehonderd leden (notabelen en edellieden) daarvan werden op 3 november gekozen door 30.000 (belasting)kiezers. Het Congres moest beslissen over onafhankelijkheid en staatsvorm, een Grondwet opstellen en een koning kiezen. Voorzitter werd het voormalige Tweede Kamerlid Surlet de Chokier. Onder de leden bevonden zich nog een dertigtal orangisten. Hun aanwezigheid verhinderde niet dat op 24 november het Huis van Oranje-Nassau voor eeuwig werd uitgesloten van de Belgische troon. Van de 189 leden waren er 28 tegen dit besluit. Als staatsvorm werd de parlementaire monarchie ingevoerd, met het beginsel van ministeriële verantwoordelijkheid. Het staatshoofd zou Koning der Belgen worden, daarmee benadrukkend dat er een constitutionele vorst was en niet een koning bij goddelijke gratie.

Voornaamste kandidaat voor het koningschap was Louis hertog van Nemours, de 16-jarige zoon van de Franse koning Louis-Philippe. Hij versloeg bij de stemming in het Congres in februari 1831 August hertog van Leuchtenberg (stiefkleinzoon van Napoleon) en aartshertog Karel (zoon van keizer Leopold II van Oostenrijk). Onder druk van de Engelsen en andere grote mogendheden moest de hertog van Nemours echter afzien van het koningschap. Engeland vreesde een te grote Franse invloed op het continent. In het Nationaal Congres stuurden sommige leden overigens ook daadwerkelijk aan op vereniging met Frankrijk. De Surlet de Chokier werd voorlopig regent.

Nieuwe kandidaat werd Leopold van Saksen-Coburg-Gotha. Deze in Duitsland geboren vorst, die eerder de Griekse kroon had afgewezen, was in 1816 gehuwd met de Britse prinses Charlotte (nadat zij de verloving met de Prins van Oranje had verbroken!) en daardoor Brits onderdaan. Anderhalf jaar na haar huwelijk was Charlotte overigens overleden ten gevolge van een miskraam. Het Nationaal Congres koos Leopold op 4 juni met 152 van de 196 stemmen tot koning en op 21 juli legde hij in het Congres de eed af. Als Filip (of Philippe) dat 182 jaar later op diezelfde datum ook doet, is hij de zevende Belgische koning.

Het koningschap lijkt bij onze zuiderburen minder hecht gevestigd dan bij ons en ontbeert ook de band met de ontstaansgeschiedenis van het land, zoals dat bij Oranje-Nassau wel het geval is. Niettemin hebben met name Leopold I, Albert I, Boudewijn en Albert II zodanig bijgedragen aan het prestige van de monarchie om die een voldoende fundament te geven. Een Oranjevorst was daarin vast niet geslaagd.



Andere recente columns