Alsnog: ‘sterven in elkaars armen’?

21 september 2012, column J.Th.J. van den Berg

Ietwat overmoedig schreven wijlen Henk Molleman en ik de navolgende regels in Crisis in de Nederlandse politiek *, verschenen in 1974, toen het CDA nog moest worden gevormd:

‘Naar alle waarschijnlijkheid komt de christelijke eenheidspartij te laat om nog een redelijk massale aanhang te krijgen. Het wordt nu op zijn best een kwestie van sterven in elkaars armen.’

Inderdaad overmoedig: daargelaten dat het CDA er kwam, verkreeg het een ‘redelijk massale aanhang’ in 1977. Het werd één zetel groter dan de gezamenlijke christelijke partijen tot 1977 hadden vergaard. In 1986 zou het zelfs groeien naar 54 zetels en het zou zich op dat niveau handhaven bij de verkiezingen in 1989. In die jaren zijn wij door christendemocraten dikwijls toegesproken over ons grondige ongelijk. Er waren voorts momenten dat wij dachten het verkeerd te hebben gezien en de vitaliteit van christelijke samenwerking te hebben onderschat.

Toch bleef er iets knagen. Was dit nu een kwestie van innerlijke vitaliteit, of was het CDA niet meer de christelijke eenheidspartij die zij in oorsprong had nagestreefd?

Het beeld werd duidelijker, toen na 1994 het CDA aan de eerste fase van zijn sterke daling begon. In 1994 zakte het van 54 naar 34 zetels en in 1998 verder naar 29 zetels. Aldus werd zichtbaar dat de grote kracht van de voorgaande jaren niet zozeer had gezeten in het christelijke karakter van de partij, maar in zijn vermogen om in brede zin kiezers van het ‘veilige midden’ te mobiliseren, ongeacht hun kerkelijke voorkeur. Het was als met het bijzonder onderwijs: dat wist zich in jaren van sterke secularisering heel goed te handhaven, meestal door de kwaliteit van onderwijs en onderwijzers, niet zozeer door de godsdienstige binding.

De kracht van het CDA vond een symbool in de toenmalige premier Lubbers, die door een brede kiezersschare werd aanvaard. Voorts echter lag hij als Hollandse katholiek goed bij zowel het katholieke als het protestantse kader in zijn partij. Lubbers symboliseerde in persoon het ‘veilige midden’. Dat dit juist na ’94 zo duidelijk kon worden, had te maken met de achteruitgang van het CDA onder Elco Brinkman. Die was juist geen symbool van een breed en veilig midden. Zichtbaar werd dat, als het CDA louter de christelijke eenheidspartij werd, de daling zich wel degelijk structureel voltrok. Dus toch ‘sterven in elkaars armen’, maar alleen wat later?

Opnieuw kregen Molleman en ik de schijn tegen in 2002. Toen kwam niet alleen de LPF als een raket omhoog, maar was ook het CDA er ineens weer, nog wel onder leiding van een toen onbekende lijsttrekker met geringe politieke ervaring, Jan Peter Balkenende. Wat bewees, dat de partij uiteindelijk belangrijker is dan zijn lijsttrekker. Hadden wij ons toch vergaloppeerd? Het leek er sterk op, want in 2003 handhaafde het CDA zich. In 2006 kachelde het wel achteruit, maar te weinig (drie zetels) om aan structurele daling te denken. Intussen was Balkenende alsnog een bekend politicus geworden. Het CDA stond niet echt meer in het midden en vooral, het bleek minder ‘veilig’ dan eertijds. Want dat was wel duidelijk: de keuze in 2002 voor het CDA was een keuze geweest tegen Fortuyn en voor stabiliteit. Die laatste konden VVD en PvdA in 2002 niet bieden. De kiezer dacht echter nog terug te kunnen grijpen op het oude ‘veilige midden’.

Dat ‘veilige midden’ is weggeslagen. Voor zover in het CDA een sterke overtuiging is te zien, is die van een uitgesproken protestants-christelijke soort. Die representeert echter geen stabiliteit, zeker geen ‘veilig midden’. Wat zij bovendien ontbeert, is aantrekkingskracht op kiezers met een katholieke achtergrond. Dus heeft de strakke lijn naar beneden haar tocht hervat: met dertien zetels is intussen de status van kleine partij bereikt, een soort elitepartij zoals de VVD in de jaren vijftig en zestig; niet van onbelang maar zonder het gewicht van een halve eeuw geleden.

De vraag is of het CDA niet te klein is geworden om nog de status van het ‘veilige midden’ terug te verwerven. En, of de profetie van ‘sterven in elkaars armen’ dus niet alsnog juist zal blijken. Al heeft het stervensproces veel langer geduurd dan Molleman en ik in de jaren zeventig hebben aangenomen.

  • J.Th.J. van den Berg en H.A.A. Molleman, Crisis in de Nederlandse politiek, Alphen aan den Rijn: Samsom, 1974, 91 -92.


Andere recente columns