Europese vereisten

7 september 2012, column J.Th.J. van den Berg

In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd premier Colijn nogal populair door een paar ijzersterke eigenschappen. Hij was een begaafd spreker, die kans zag in eenvoudige taal de grote problemen van zijn tijd uiteen te zetten, met het daarvoor vereiste sonore stemgeluid.

Voorts onderhield hij open en informele relaties met ‘de media’, wat sterk bijdroeg aan positieve publiciteit. Dat gold in het bijzonder voor de liberaal gezinde Telegraaf die meer zag in Colijn dan in de liberale leiders van die jaren. Hij maakte trouwens goed gebruik van de nieuwe technische mogelijkheden van zijn tijd: spreken voor de radio ging hem goed af, omdat hij zich bewust was als een ‘goede kennis’ in de huiskamers te komen. Colijn maakte tijdens campagnes zelfs wel gebruik van het vliegtuig om van stad naar stad te reizen, wat het spektakel van zijn optreden aanzienlijk vergrootte..

Wat in het bijzonder indruk maakte was zijn internationale ervaring en zijn internationale faam. Het maakte hem tot ‘een man van de wereld’, die bovendien zijn talen sprak. Zo iemand stak in die jaren met kop en schouders boven zijn omgeving uit in het beeld van zowel politieke elites als aanhangers, alsmede van de bevolking als geheel. Colijn speelde immers onmiskenbaar een rol van betekenis tijdens internationale conferenties en daarnaast in het opkomende circuit van internationale organisaties als de Volkenbond en de daaraan gekoppelde organisaties. Hij was daarin niet de enige, maar in de crisisjaren was hij als politieke kosmopoliet nog een uitzonderlijke figuur.

Vanaf de Tweede Wereldoorlog is dat geleidelijk aan sterk veranderd. Nederland werd deel van een geheel aan internationale organisaties, van VN en NAVO tot Europese Unie met alle organisaties en instellingen daaromheen. Daarnaast namen de bilaterale relaties met landen over de hele wereld sterk in aantal en (economische) betekenis toe. Van een premier en van een aantal ministers en politieke partijleiders ging dat een ruimere blik vergen op de wereld, maar ook een sterker vermogen om daar contact te maken en letterlijk en figuurlijk ‘gezien’ te worden.

Dat is aan politici maar ook hoge ambtenaren in een aantal opzichten eisen gaan stellen. Niet alleen is de beheersing van minstens één of twee talen naast het Nederlands een vereiste geworden. Voorts moet een Nederlandse bewindspersoon zich ook internationaal kunnen bewegen; hij moet als het ware ‘met mes en vork kunnen eten’. Wat in het bijzonder van belang is: geduldige opbouw van relaties met buitenlandse collegae. Dat vergt tijd. In het internationaal verkeer is de tijd waarin men elkaar leert kennen en vertrouwen vrij wat langer dan in eigen nationale kring. Het betekent dus ook, dat een land als het onze er verstandig aan doet niet te snel te wisselen van minister of van leidinggevende ambtenaar.

Natuurlijk, de democratie kan zeker in Nederland tamelijk ongenadig toeslaan en aan hoopvol begonnen carrières een vroegtijdig einde maken. Maar, er wordt in ons land ook makkelijk gewisseld van ministers, Kamerleden en van leidende ambtenaren, zonder dat verkiezingen of goed loopbaanbeleid daartoe hebben gedwongen. Nationaal kan dat verfrissend zijn, maar internationaal is het uitgesproken schadelijk. Relaties moeten weer helemaal opnieuw worden opgebouwd. Let wel, dat geldt niet langer meer alleen voor een premier of een minister van Buitenlandse Zaken. Het geldt voor alle ministers en staatssecretarissen die regelmatig zaken moeten doen met hun Europese collegae. Het gaat voorts op voor een grote reeks beleidsambtenaren. Het geldt ten slotte ook voor leden van de Tweede en Eerste Kamer die zich met enig succes op het internationale terrein willen bewegen.

Een klein land als Nederland kan zich eigenlijk geen politieke instabiliteit veroorloven zoals wij die kennen, omdat dit zijn positie in het internationale verkeer schaadt. In elk geval kan het zich geen politieke leiders veroorloven die zich internationaal niet weten te bewegen en dus geen gezag weten te verwerven. Dat geldt niet meer alleen voor de premier, voor wie het internationale overleg dagelijks werk is. Het geldt voor elke politieke ambtsdrager en de ambtenaar. Dat is het belangrijkste contrast met de jaren van Hendrikus Colijn.



Andere recente columns