Verkiezingen zonder machtsvraag

27 juli 2012, column J.Th.J. van den Berg

Gedurende een groot deel van de twintigste eeuw kende Nederland een wettelijke opkomstplicht. Hoewel die niet iedereen overtuigde en er van handhaving niet veel terecht kwam, was een zeer hoge opkomst bij verkiezingen verzekerd, ongeacht wat er politiek op het spel stond. Na 1970 is dat geleidelijk veranderd, vooral nadat generaties waren opgegroeid die in de praktijk nooit met de opkomstplicht te maken hadden gehad en zich er dus ook moreel niet erg aan gebonden voelden. Voor die generaties ging het ervan afhangen: wat staat er op het spel en in wie heb ik, ook meer persoonlijk, vertrouwen?

Nieuw was dit verschijnsel van sterk wisselende opkomst niet. Ook in de negentiende eeuw, met een beperkt kiesrecht en zonder opkomstplicht, hing het sterk af van de vraag wat er politiek op het spel stond of kiezers hun stembiljet invulden. Zij kregen overigens tot 1897 het stembiljet thuis gestuurd en moesten het op de dag van de verkiezing in de stembus deponeren. Ook in die periode was de ‘machtsvraag’ beslissend voor de bereidheid aan de oproep tot stemmen gehoor te geven.

Met ‘machtsvraag’ wordt bedoeld dat kiezers het idee moeten hebben niet alleen een willekeurige kandidaat of partij te kiezen, maar indirect mee te beslissen over de koers van de zittende of toekomstige regering. Tot 1887 was van het laatste geen sprake. Iedere twee jaar werd de helft van de Kamerleden aan verkiezingen onderworpen en van meerderheidsvorming in de Tweede Kamer was sowieso nauwelijks sprake. Al heel spoedig daalde daardoor de opkomst bij zulke partiële verkiezingen tot vijftig procent of zelfs minder.

Dat veranderde in de jaren tachtig, toen het kiesrecht werd verruimd, telkens de hele Kamer werd verkozen en zich tevens allianties vormden van christelijke partijen enerzijds en diverse liberale stromingen anderzijds. Die gingen elkaar bij de verkiezingen steunen en maakten tevens duidelijk dat zij als allianties de meerderheid zochten. Abraham Kuyper, leider van de protestants-christelijke ARP, stelde verkiezingen in het teken van niets minder dan de strijd tussen christendom en ‘paganisme’ (georganiseerd heidendom). Niet alleen bevorderde dat de polarisatie van politieke verhoudingen - Kuyper sprak van ‘Antithese’ - maar het stimuleerde ook de opkomst bij verkiezingen, die steeg naar 75 tot 80 %. Dat die niet nog hoger werd, had te maken met de situatie in de zuidelijke provincies, waar óf geen verkiezingen plaatsvonden wegens enkelvoudige kandidaatstelling, óf niet-katholieke kandidaten geen schijn van kans hadden.

Bij deze verkiezingen tussen 1887 en 1918 speelde telkens weer de machtsvraag: zou de christelijke alliantie zegevieren of de liberale partijen? Verkiezingen gingen ergens over en de kiezersuitspraak schiep doorgaans duidelijkheid, op zijn minst over de vraag wat kiezers niet wilden.

Na 1970 is het wezenlijk niet anders geworden. Als kiezers weten dat er echt iets op het spel staat en zij het idee hebben over de richting van het beleid te beslissen, is dat bevorderlijk voor de opkomst. Bovendien is de machtsvraag een probaat middel tegen versnippering van politieke voorkeuren.

Het pijnlijke aan de komende Kamerverkiezingen is dat er geen schijn van een machtsvraag in kan worden beantwoord, hoewel Kamerontbindingen daar nu juist voor zijn bedoeld. Even leek het erop dat de ‘Kunduzcoalitie’ met zijn snelle akkoord in april de voorwaarden had geschapen voor een nieuwe meerderheid, waarmee de verkiezingen met machtsvraag en al konden worden ingegaan. Maar al na een paar weken bleek dat iedere partij, dankzij het leiderschap van de angst, weer in eigen schulp was gekropen.

Het alternatief, een alliantie van progressieve partijen die tot een sterke concentratie had kunnen leiden, bleef evenzeer achterwege. Renske Leijten van de SP in een interview: ‘Daar hadden wij de tijd niet voor’. Maar, hoeveel tijd is er nodig om een alliantie te formeren? Toch minder dan een half jaar, mag men hopen. Aan liberale kant (VVD, D66) gebeurde overigens evenmin iets.

Waarschijnlijk worden het na 12 september weer ruim stromende krokodillentranen over een ‘treurig lage opkomst’ en over een ‘zorgwekkende fragmentatie’ in het parlement. Maar, niemand kan zeggen dat hij erdoor is overvallen. Men kan de machtsvraag per se willen ontwijken, maar daarvoor moet dan wel de prijs worden betaald.

Dat kon wel eens een hoge prijs worden.



Andere recente columns