Wie is populist?

10 februari 2012, column J.Th.J. van den Berg

Populisme, zo hebben wij hier eerder beweerd (column week 4, 2012), is moeilijk te vatten in een eenduidige definitie, maar het is goed te omschrijven met behulp van een ‘ketenbenadering’: naarmate meer specifieke kenmerken zijn waar te nemen, is de kans groter dat een partij of stroming populistisch is. Dit vooronderstelt trouwens dat ook partijen die niet populistisch kunnen worden genoemd desondanks her en der populistische trekken kunnen vertonen. Over de moraal van het verhaal is daarmee sowieso nog niets gezegd.

Algemeen worden politieke voormannen als Fortuyn en Wilders als populisten gezien naast vertegenwoordigers van de SP, als Marijnissen en Roemer en hun respectieve vrienden. Als wij populisme definiëren in termen van tien kenmerken (zoals in column week 4, 2012) en wij observeren de politieke uitingen van wijlen Pim Fortuyn, dan past hij daar betrekkelijk nauwkeurig in: dat geldt voor zijn democratie-opvattingen en bijbehorende afkeer van politieke en sociale elites en zijn anti-Europese instelling; voor zijn opvatting over vrijheid van meningsuiting en zijn wantrouwen jegens de islam; zijn voorkeur voor ‘gewone taal’ en sterk leiderschap.

Bij de meeste gereleveerde kenmerken scoort hij hoog op de ‘populisme-index’. Dat geldt weliswaar minder voor de leiders van de SP, vooral waar het gaat om tolerantie van culturele en etnische minderheden, maar ook zij scoren op de index hoog genoeg om als populisten te worden aangemerkt. De SP maakt trouwens al enige jaren een ontwikkeling door van populistisch naar sociaaldemocratisch.

Het is de vraag of Wilders wel een populist kan worden genoemd. Weliswaar scoort hij op de meeste kenmerken hoog, maar het is de vraag of zijn rabiate anti-islamisme nog populistisch kan worden genoemd. Zeker, populisme staat wantrouwig tegenover alles wat ‘vreemd’ is en ‘buitenlands’ en is dus cultureel eenkennig, maar dat is nog wat anders dan Wilders’ haat tegen de islam die zo hevig is dat die tegelijk zijn achilleshiel is. Zijn reactie op de koningin, die tijdens haar laatste staatsbezoeken twee keer gesluierd een moskee bezocht, duidt op zoveel irrationaliteit dat men daar niet meer van populisme kan spreken, maar onvermijdelijk van extremisme. Extremisme, dat niet alleen zijn grote aanhang maar ook zijn eigen politieke vrienden begint te irriteren; dat ook meer en meer de PVV begint te splijten.

Populistische trekken zijn ook buiten de populistische partijen te vinden. Die zijn bijna steeds, meestal met mate, te vinden bij groepen en stromingen die emancipatie nastreven en zich dus noodzakelijkerwijs afzetten tegen ‘de elite’ (alsof het om een homogeen gezelschap gaat), die er voor wordt aangezien langs de weg van het complot de emancipatie doelbewust tegen te houden. Emancipatiestrijd richt zich niet zozeer op een ‘tegenstander’ die helaas ongelijk heeft, maar op een ‘vijand’ die schurkachtige trekken vertoont. Zeker een partij die maatschappelijke verandering nastreeft, heeft behoefte aan een ‘vijand’ voor zijn mobilisatie. Niet toevallig zijn linkse partijen kwetsbaar voor populistische trekken en bijbehorende leiders. Dat geldt niet alleen voor de SP.

Een blik in de politieke historie laat allerlei voorbeelden zien van populisme in overigens niet-populistische partijen: men denke aan de jonge ARP van Abraham Kuyper, die sterk anti-elitair was. De breuk met de ‘dubbele namen’ die later de CHU vormden is daarvan een blijk. De KVP hield er een politieke boodschap op na die cultureel en economisch rechts en sociaal links was en daarmee een voedingsbodem heeft gevormd die recent nog doorwerkte in de Limburgse voorkeur voor de PVV in 2010 en 2011. Wat te denken van de oude SDAP en zijn diepe wantrouwen jegens de rechterlijke macht en in de aanvang ook tegenover het parlement. De ‘gewone taal’ van de populist – voor anderen grove taal - was in eerdere perioden van de parlementaire geschiedenis al erg populair, vooral onder communisten en fascisten.

Het is geen wonder dat de Amsterdamse wethouder van de PvdA, Lodewijk Asscher, kort geleden kon spreken over Wilders als ‘het kwade geweten van de sociaaldemocratie’. In extremis beweert die dingen, die de sociaaldemocratie een zorg zouden moeten zijn. Anders gezegd, ook zonder het te doen ontaarden in vreemdelingenhaat of zelfs maar provincialisme, zouden oude volkspartijen (waarom heten die anders zo?) iets van de oude populistische trekken moeten bewaren om overtuigend te zijn.

Daarbij zijn wij bij de moraal van het verhaal, waarover de volgende keer meer.

Dit is de tweede beschouwing in een serie van drie over het populisme. De eerste is in week 4 op deze plek verschenen.



Andere recente columns