De pot en de ketel

20 januari 2012, column Bert van den Braak

In kort geding bepaalde de voorzieningenrechter begin deze maand dat enkele bepalingen van de Wet intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik) buiten toepassing moeten worden verklaard. Het betreft de bepalingen waarbij de bestaande uitkeringen aan kunstenaars krachtens die wet per 1 januari vervallen. De Haagse rechtbank oordeelde dat daarmee een eigendomsrecht wordt geschonden, als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Verwezen werd naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De rechter oordeelde dat de Staat kunstenaars die vóór 1 januari 2012 recht hadden op een uitkering krachtens de Wwik compensatie moet geven, omdat de nieuwe, per 1 januari geldende uitkering tot inkomensverlies leidt. De voor deze groep geldende overgangstermijn om hun beroepspraktijk aan de nieuwe situatie aan te passen, was volstrekt onvoldoende. De Staat heeft beroep aangetekend en het is de vraag of de uitspraak uiteindelijk tot en met de Hoge Raad stand houdt. De staatssecretaris heeft inmiddels evenwel tevens aan gemeenten gevraagd met een overgangsregeling te komen voor deze specifieke groep, die tot 1 juli dit jaar moet gelden.

Dat de wetgever (regering en parlement) door de rechter wordt teruggefloten, is uitzonderlijk. Artikel 120 van de Grondwet verbiedt toetsing van wetten en verdragen aan de (Nederlandse) Grondwet. Het vraagstuk van de constitutionele toetsing is, zoals bekend, nog aanhangig bij het parlement.

Toetsing aan andere hogere wetgeving, te weten het Statuut voor het Koninkrijk, en aan internationale verdragen was al wel mogelijk. Van de eerste mogelijkheid maakte de Haagse rechtbank in 1988 gebruik bij een kort geding van de Studentenvakbond tegen de terugwerkende kracht van de Harmonisatiewet HBO-Wetenschappelijk Onderwijs. Deze uitspraak hield uiteindelijk geen stand, omdat de Hoge Raad het vonnis in 1989 in laatste instantie vernietigde.

Een tweede zaak speelde in de jaren 1999-2001. In februari 1999 schortte de rechtbank in Den Haag de werking van onderdelen van de Wet herstructurering varkenshouderij op voor boeren die waren aangesloten bij de Nederlandse Vakbond Varkenshouders. Toen lag het ontbreken van een goede schadevergoedingsregeling ten grondslag aan het oordeel van de rechter. Ook toen toetste de rechter die wet aan het EVRM. Bij de bodemprocedure vond tevens toetsing aan het Europese gemeenschapsrecht plaats. Op 16 november 2001 oordeelde de Hoge Raad in laatste instantie dat een schadeloosstelling bij het inzetten van middelen om tot vermindering van de varkensmestproductie niet nodig was. Wel verwees de Hoge Raad individuele gevallen terug naar het gerechtshof in Arnhem. Uiteindelijk werd daartoe via een commissie van goede diensten een regeling getroffen.

Los van de feitelijk gang van zaken en het eindoordeel van de rechter, is duidelijk dat toetsing van wetten aan 'hogere' wetgeving mogelijk is. Het EVRM biedt wat dat betreft veel meer mogelijkheden dan onze qua inhoud beperkte Grondwet.

Minstens zo belangrijk is het politieke signaal dat uitgaat van dergelijke gerechtelijke uitspraken. In de aanloop van de Eerste Kamerverkiezingen van vorig jaar waarschuwden de coalitiepartijen (CDA en VVD), maar ook de SGP andere partijen (met name de linkse oppositie) om de Senaat niet te 'politiseren'. Taak van de Eerste Kamer is immers - zo voerden zij aan - te waken over de kwaliteit van de wetgeving. Wat daaronder moet worden verstaan, was al in 1992 door het College van Senioren van de Eerste Kamer vastgesteld via een lijst met beoordelingscriteria voor wetgeving. Eén daarvan is: 'Is overgangsregeling nodig en voldoet deze aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen?'.

De Haagse rechtbank sprak in het geding over de intrekking van de Wwik in feite uit: deze wet is kwalitatief onvoldoende, omdat het overgangsrecht niet goed is geregeld. De voorstemmers (CDA, VVD, PVV en SGP) lieten andere, namelijk politieke overwegingen zwaarder wegen dan de kwaliteit van de wet. Dat mag, de Eerste Kamer is immers - in weerwil wat nog wel eens wordt betoogd - bovenal een politiek lichaam. Maar die keuze is wel vreemd in het licht van de eerdere waarschuwing die zijzelf aan andere partijen gaven. Want wie bedreef er bij de behandeling van de intrekkingswet van de Wwik nu politiek? Of anders gezegd: het blijkt de pot te zijn geweest die eerder de ketel verweet dat hij zwart zag.



Andere recente columns