Geen gewone burger

1 juli 2011, column J.Th.J. van den Berg

Een volksvertegenwoordiger is geen burger als elk ander. Wij hebben in Nederland, in onze behoefte aan gelijkschakelen, sterke behoefte te beweren dat er wel sprake is van gelijkheid voor het recht, maar in het geval van de volksvertegenwoordiger is dat onjuist. Wil de politieke discussie open blijven, dan moet aan de volksvertegenwoordiger, meer dan aan andere burgers, worden toegestaan de grenzen van denken en spreken zo ruim mogelijk te maken en die zelfs te verleggen, als dat het besef kan vergroten van onuitgesproken vraagstukken.

De volksvertegenwoordiger is, als publieke ambtsdrager, de gevolmachtigde van de kiezers, zoals de advocaat dat is van zijn cliënt. Wil hij zijn taak naar behoren uitoefenen, dan staat hij, in het parlement maar ook daarbuiten, op een ander plan dan zijn kiezers en moet hij dus ook een grotere vrijheid van spreken hebben. Een vrijheid die de kiezer niet zonder meer heeft, net zo min als de cliënt van de advocaat. Dat dit verplichtingen schept, staat evenzeer vast als dat die grotere ruimte onontbeerlijk is.

Juist daarin ligt de grondslag van de grondwettelijke parlementaire immuniteit: de vrijheid van de volksvertegenwoordiger te spreken zonder dat hij door het Openbaar Ministerie kan worden aangepakt. In Nederland beperkt die immuniteit zich tot de vergadering van Tweede of Eerste Kamer, resp. gemeenteraad en provinciale staten.

Zoals hier eerder al betoogd (zie column, ‘Welke rechter?’, 3 juni 2011), levert dat geen onbeperkte vrijheid op, maar een bijzondere jurisdictie: het Kamerlid wordt beoordeeld door de Kamervoorzitter (zo nodig door de Kamer als geheel), niet door de rechter. Buiten de vergadering wordt een volksvertegenwoordiger onderworpen aan dezelfde jurisdictie als de normale burger.

Daarover is eerder al discussie ontstaan, zoals ik op 3 juni heb uiteengezet. Zou, naar analogie van regels in het omringende buitenland en overeenkomstig regels die wij zelf ooit hadden vóór 1848, die bijzondere jurisdictie voor het Kamerlid niet moeten worden uitgebreid tot uitlatingen buiten de vergadering? Dat blijkt niet zo eenvoudig: daarvoor mist de Kamervoorzitter de sancties en waarschijnlijk ook de beoordelingsruimte, gelet op de relatief zwakke positie van Kamervoorzitters in Nederland. Dan toch maar blijven bij de rechter?, zo luidde op 3 juni de vraag.

Zoals blijkt uit de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank in het proces tegen Tweede Kamerlid Geert Wilders, blijkt dat tot nader order niet de slechtste oplossing. Want, niet alleen concludeerde de rechtbank tot vrijspraak en liet zij zo zien dat het optreden van Wilders niet strafrechtelijk dient te worden aangepakt. In haar argumentatie erkende de rechtbank voorts expliciet de bijzondere positie van het publieke ambt, ook al sprak zij ietwat onjuridisch van ‘politicus’. In het maatschappelijk debat is een bijzondere rol weggelegd voor de volksvertegenwoordiger, die daarin de grootst mogelijk ruimte nodig heeft om de grenzen van het recht te verkennen. Dat moge leiden tot verwerpelijke opvattingen en uitlatingen, maar daarvoor is de strafrechter het verkeerde adres (zie ook mijn gelijknamige column, 23 april 2010).

De rechtbank in Amsterdam kon zich beroepen op het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Of dat Hof in het geval van Wilders tot een vorm van veroordeling zou zijn gekomen of niet, moet in het midden worden gelaten. Wat het Hof in zijn jarenlange jurisprudentie op dit terrein aldoor wel heeft gedaan is de bijzondere positie erkennen van de publieke ambtsdrager. Dat kan overigens heel wel leiden tot verschillende conclusies zoals het Hof heeft laten zien. Het kan ervoor kiezen de parlementariër af te zonderen door van hem ‘het goede voorbeeld’ te verlangen en hem dus minder vrijheid toe te kennen dan aan de gewone burger. Hij kan er ook voor kiezen de parlementariër juist meer vrijheid te laten. Beide uitspraken zijn redelijk te beargumenteren en dit is in Straatsburg dan ook gedaan.

Sterker nog, er is een zekere trend te zien om van groter vrijheid te schuiven naar geringer vrijheid voor volksvertegenwoordigers. Maar, in beide omstandigheden is de volksvertegenwoordiger niet gelijk aan zijn kiezers. Ook zonder de context van parlementaire immuniteit geldt voor de volksvertegenwoordiger zoal geen eigen jurisdictie dan toch een eigen jurisprudentie.



Andere recente columns