Op naar een Limburg-Staphorst-variant

4 maart 2011, column Bert van den Braak

Zoals kon worden voorspeld, leveren de Statenverkiezingen in mei een Eerste Kamer op waarin regerings- en oppositiefracties vrijwel in evenwicht zijn. In 1987, 1999 en 2007 haalde het kabinet nog net aan een krappe meerderheid. Zittende kabinetten doen het in het algemeen iets minder goed bij de Statenverkiezingen dan oppositiepartijen. De SGP wordt vermoedelijk de 'reddingsboei' voor het kabinet.

De positie van het bijzondere minderheidskabinet wordt dan overigens wel curieus. In beide Kamers steunt het straks op een partij die openlijk de overheid oproept artikel 1 van de Grondwet ter zijde te schuiven (anders gezegd: die de overheid aanspoort een zich in ons land bevindende bevolkingsgroep op godsdienstige gronden te discrimineren). In de Senaat komt daar (vermoedelijk) steun bij van een partij waarvan in ieder geval de hoogste Nederlandse rechter heeft bepaald dat de staat tegen haar moet optreden vanwege het uitsluiten van vrouwen.

Volledig te voorspellen is de uitslag van de Eerste Kamerverkiezing nog niet. Aangezien de provinciale partijen hun zetel in de Senaat vrijwel zeker verliezen, zullen Statenleden van bijvoorbeeld de Fryske Nasjonale Party en Partij van het Noorden waarschijnlijk op andere lijsten stemmen (GroenLinks, D66, Partij voor de Dieren?). Enkele Statenleden van de ChristenUnie (naast het CDA de grote verliezer) kunnen bovendien een stem op een kandidaat van een andere partij uitbrengen. De ChristenUnie heeft namelijk ruim voldoende stemmen om twee zetels in de Senaat te behalen, maar geen kans op een derde zetel. Die andere partij zal dit keer niet de SGP zijn. De ChristenUnie zit in het kamp van de oppositie en dus lijkt een stem op bijvoorbeeld GroenLinks of zelfs de PvdA tot de mogelijkheden te behoren.

De tegenvallende winst van de PVV is op zichzelf voor de verhoudingen in de coalitie niet slecht. Als het CDA nog harder onderuit was gegaan en de PVV daardoor een sterkere positie had gekregen ten opzichte van het kabinet, had dat mogelijk de spanningen bij de christendemocraten doen toenemen. Voor het CDA is er nu alle reden om via het kabinet-Rutte te werken aan herstel van vertrouwen bij de traditionele achterban. De PVV kan wel voor het kabinet een belemmerende factor zijn als het bij niet-regeringspartijen steun moet zoeken voor bepaalde wetsvoorstellen. In december vorig jaar bleek al, dat de PVV zich tegen dergelijke compromissen kan keren.

Geconstateerd kan verder worden dat voorstellen over een ceremonieel koningschap nog altijd kansloos zijn. Er is daarvoor in de Eerste Kamer mogelijk wel een gewone meerderheid, maar zeker geen tweederde meerderheid. Vooruitzicht daarop is er evenmin. Ook het voorstel om het aantal Kamerleden te verminderen lijkt nu al kansloos.

Dat een 'vijandige' meerderheid in de Eerste Kamer tot een guerrilla tegen het zittende kabinet zou gaan leiden was al niet te verwachten en dat werd op de verkiezingsavond nog eens bevestigd. De oppositiepartijen zullen het kabinetsbeleid vooral op onderdelen (bij concrete wetsvoorstellen) proberen bij te stellen en zonodig afwijzen. Daarin schuilt echter het gevaar dat het kabinet - met enig recht - straks tegen de kiezers kan zeggen: wij wilden wel, maar de oppositie in de Eerste Kamer maakte ons het regeren op onderdelen onmogelijk. Voor de oppositiepartijen is er dan ook alle reden om te werken aan alternatieven voor het regeringsbeleid, zodat kiezers bij volgende Tweede Kamerverkiezingen straks echt vóór een ander beleid kunnen kiezen.

De vrees voor een te 'politieke' Eerste Kamer lijkt evenmin bewaarheid te worden. Over die vrees bestonden overigens wel merkwaardige opvattingen. Gesteld werd bijvoorbeeld dat dit in strijd met de 'spelregels' zou zijn. Nu is er slechts één relevante staatsrechtelijke spelregel voor de Eerste Kamer, namelijk dat die Kamer een wetsvoorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden (artikel 85 van de Grondwet). Er gelden daarbij geen beperkingen, zelfs niet 'het gevoel' dat de Eerste Kamer daarbij terughoudend moet zijn. Een gevoel dat nu en in het verleden vooral door partijen naar voren werd gebracht op momenten dat dit politiek goed uitkwam.

Als we overigens in meerderheid echt vinden dat de politieke macht van de Eerste Kamer te groot is, dan is er alle reden om dat dan vast te leggen. Dan zou bijvoorbeeld het absolute vetorecht van de Eerste Kamer kunnen worden vervangen door een beperkt vetorecht of een terugzendrecht. Gedacht kan worden aan een absoluut vetorecht bij tweederde van de stemmen en een terugzendrecht als een gewone meerderheid tegen een wetsvoorstel is. Vooralsnog lijkt ook daar echter geen tweederde meerderheid voor te zijn.

Voorlopig is er een machtige Eerste Kamer en het kabinet zal linksom, maar vooral rechtsom (via 'Staphorst' en 'Limburg') moeten zien daar voldoende steun te krijgen voor zijn voorstellen.



Andere recente columns