Electorale spagaat

21 januari 2011, column Bert van den Braak

"Zelden of nooit moest aan de verkiezingen voor de Staten zulk een beteekenis worden gehecht, als thans het geval is". Dat was in 1904 in een dagblad te lezen. Die woorden kunnen dit jaar vrijwel letterlijk opnieuw worden geschreven.

In 1904 stond de toekomst van het kabinet-Kuyper op het spel. In de Eerste Kamer had dat kabinet geen meerderheid; de liberalen domineerden daar nog. Sinds 1897 hadden de confessionelen in de diverse Provinciale Staten wel flink terrein gewonnen. Maar omdat de Eerste Kamerleden voor negen jaar werden gekozen en om de drie jaar slechts een derde deel werd vernieuwd, duurde het lang voor die winst zichtbaar werd in de Eerste Kamer.

De Statenverkiezingen van 17 juni 1904 zorgden ervoor dat Zuid-Holland 'om' ging: rechts kreeg daar in de Staten een meerderheid. Bij het toenmalige meerderheidsstelsel bij verkiezingen betekende dat automatisch dat voortaan de Zuid-Hollandse Staten rechtse Eerste Kamerleden zouden kiezen.

Om ervoor te zorgen dat de winst van juni direct in Eerste Kamerzetels kon worden omgezet, greep Kuyper de verwerping van de Hoger-onderwijswet door de Eerste Kamer aan om die Kamer op 19 juli te ontbinden. Dat betekende dat alle vijftig Kamerleden vervolgens in één keer moesten worden gekozen en dat direct de nieuwe machtsverhoudingen in de Staten konden worden 'vertaald' in Eerste Kamerzetels. Rechts (het kabinet-Kuyper) kreeg zijn rechtse Senaatsmeerderheid.

Door veranderingen in het kiesstelsel (met name invoering van evenredige vertegenwoordiging) nam het belang van de Statenverkiezingen na 1923 af. Die wijzigingen zorgden voor stabiele verhoudingen in zowel Staten als Senaat, waardoor ontbinding daarvan niet tot andere machtsverhoudingen leidden (de Staten konden sowieso niet worden ontbonden).

Dat veranderde in 1983 toen de vierjarige zittingsperiode voor de Eerste Kamer werd ingevoerd; een zittingsperiode die direct werd gekoppeld aan de voorafgaande Statenverkiezingen. De Statenverkiezingen wonnen daarmee aan landelijke betekenis. In 1987, 1999 en 2007 behield de zittende coalitie (met resp. 38, 38 en 39 zetels) maar ternauwernood haar meerderheid in de Senaat. En dat binnen een jaar nadat Tweede Kamerverkiezingen waren gehouden die tot vorming van een kabinet leidden met een ruime Tweede Kamermeerderheid.

Al in 2007 mengden Eerste Kamerlijsttrekkers zich in de campagnes en debatten voorafgaand aan de Statenverkiezingen. Dat zal bij de komende verkiezingen nog meer het geval zijn. Het altijd ter verdediging van getrapte verkiezingen aangevoerde argument dat senatoren daarmee wat verder van de dagelijkse politiek afstaan, is moeilijk nog langer vol te houden. Eerste Kamerkandidaten zijn daarmee in een spagaat gekomen: je kunt niet deelnemen aan een verkiezingsstrijd en toch 'afstandelijk' zijn.

Een spagaat is evenzeer dat kiezers zowel een oordeel moeten uitspreken over het provinciaal bestuur als over de landelijke verhoudingen. Een liberaal georiënteerde kiezer die bijvoorbeeld vindt dat D66 goede provinciale plannen heeft voor Zuid-Holland zal mogelijk (moeten) afzien van een stem op die partij, omdat daarmee de positie van de VVD (en dus van het kabinet) in de Senaat wordt verzwakt.

Alle politieke leiders roepen kiezers op in maart hun stem op grond van landelijke overwegingen te bepalen. Daarmee worden de komende Statenverkiezingen een 'gelegaliseerde' opiniepeiling over het kabinet dat nu enkele maanden aan het bewind is.

Kabinetten regeren in ons land in principe vier jaar. Wat je ook van de samenstelling van een kabinet vindt: dat lijkt mij een goed uitgangspunt. Het houden van een tussentijdse 'opiniepeiling' met verstrekkende gevolgen voor het kabinet is onwenselijk.

Er is daarmee alle reden om zowel af te stappen van de indirecte (getrapte) verkiezing van de Eerste Kamer als van de tussentijdse opiniepeiling. Directe verkiezingen van de Senaat, gelijktijdig met de verkiezing van de Tweede Kamer is wenselijk.



Andere recente columns