Kwestie van definitie

24 september 2010, column J.Th.J. van den Berg

Het nu te vormen kabinet van CDA en VVD, gesteund door de PVV, wordt door vertegenwoordigers van CDA en VVD consequent gekwalificeerd als een minderheidskabinet, terwijl alle andere partijen het woord minderheidskabinet nauwelijks hanteren, ook niet die van de PVV. De term minderheidskabinet kan, zoals zo veel begrippen in de politiek, blijkbaar op diverse wijzen worden gedefinieerd. VVD en CDA hebben er onmiskenbaar belang bij te accentueren dat de PVV niet echt volledig meedoet aan de coalitie, omdat er een aantal standpunten van Wilders en de zijnen is, waarmee zij niet willen worden geïdentificeerd.

Zij vormen dus liever een kabinet waarin geen ministers of staatssecretarissen van de PVV zijn opgenomen die standpunten huldigen, gericht tegen de Islam en tegen andere kernwaarden van de rechtsstaat. De kritiek daarop, in en buiten CDA en VVD, is dat door Wilders buiten het kabinet te houden, de risico’s van het voortbestaan ervan des te groter zijn. In de eerste plaats behoudt Wilders zich de vrijheid voor over Islam en andere gevoelige thema’s al datgene te blijven zeggen wat hij tot nu toe ook steeds heeft gezegd. Wilders’ steun aan het kabinet betekent voorts een politieke legitimatie van zijn standpunten dankzij VVD en CDA.

Voorts wijzen de critici erop dat onder deze omstandigheden Wilders de volledige vrijheid behoudt om het kabinet, dat immers het zijne niet is, te laten vallen op het moment dat hem dat het beste past. Dat zijn geen sterke waarborgen voor de stabiliteit die een kabinet nodig heeft om effectief te kunnen regeren. De steun aan het kabinet ten slotte moge in de Tweede Kamer van een meerderheid komen, in de Eerste Kamer is dat niet het geval. De PVV is daar immers niet vertegenwoordigd. Niemand weet of de meerderheid na de verkiezingen voor Provinciale Staten in de Eerste Kamer alsnog zal zijn te vinden.

Maar, maakt dit het kabinet-in-de-maak tot een minderheidskabinet? Misschien kan de geschiedenis helpen bij het nader omschrijven van het karakter van de coalitie in aanbouw. Het is immers niet de eerste keer dat aan een constructie wordt gewerkt als nu door CDA, VVD en PVV.

Het in de parlementaire geschiedenis roemruchte kabinet-Kuyper (1901 – 1905), product van confessionele polarisatie, werd gevormd door Anti-Revolutionairen en rooms-katholieken die beiden ook ministers leverden. Daarmee hadden zij echter geen meerderheid, maar geen nood: ook de Vrij Anti-Revolutionairen (van de AR afgescheiden) en een aantal onafhankelijken die zich ‘christelijk historisch’ noemden, allen onder parlementaire leiding van jhr.mr. A.F. de Savornin Lohman, zegden toe aan de coalitie mee te werken. Zij leverden echter geen ministers.

Geen mens die destijds op het idee kwam het kabinet aan te duiden als een minderheidskabinet. Integendeel, Kuyper liet iedereen voelen dat zich (na een mislukte poging in 1888) een nieuwe christelijke meerderheid had aangediend die niet meer zou verdwijnen. Ook Kuyper had vooralsnog geen meerderheid in de Eerste Kamer. Toen die een voor confessionelen nogal belangrijk wetsvoorstel de grond inboorde, werd zij ‘gestraft’ met ontbinding, de enige keer (1904) dat de Eerste Kamer afzonderlijk is ontbonden.

Dat de CH niet meer deden dan parlementair steun leveren had te maken met de opbouw van hun partij, maar ook met de bedorven persoonlijke relaties tussen Lohman en Kuyper, die samen de ARP hadden opgericht (1879) en de scheuring in de Hervormde Kerk hadden geleid (1886) waaruit de Gereformeerde Kerken zijn voortgekomen. (Beide zijn intussen weer gefuseerd.) Lohman was derhalve voor zichzelf begonnen, tezamen met andere critici van Kuyper die zijn dominante leiding en partijtucht niet wensten te aanvaarden. In 1908 zou dat leiden tot de CHU.

Het kabinet-Kuyper heeft de eindstreep in 1905 overigens gehaald. Dat de CH-politici verregaande invloed op de coalitie uitoefenden, bleek na de roemruchte spoorwegstaking van 1903. Toen dwong Lohman vanuit de Kamer Kuyper tegen diens zin om werknemers in overheidsdienst in geval van staking strafrechtelijk te vervolgen. Kuyper zelf had niet zover willen gaan. Hij moest wel, wilde de coalitie kunnen voortbestaan. Lohman trok vanuit de Kamer aan de teugels; Kuyper kreeg in de kritiek in en buiten het parlement de volle laag. In 1905 verloor hij bij de verkiezingen dramatisch.



Andere recente columns