Van Mierlo en de (on)maakbare democratie

19 maart 2010, column Bert van den Braak

Er kan geen twijfel bestaan over de grote betekenis van Hans van Mierlo voor de Nederlandse politiek in de afgelopen veertig jaar. Dat is op zich een opmerkelijke constatering als je bedenkt dat vrijwel geen enkele van de door hem en D66 voorgestelde staatkundige vernieuwingen is doorgevoerd. Het meest tastbare resultaat is de afspraak dat een wisseling van coalitie niet meer plaatsvindt zonder eerst de kiezers te raadplegen.

Van Mierlo verwerft zijn plaats in de vaderlandse geschiedenis dan ook om andere redenen. Hij was - met anderen - in 1966 als exponent van een nieuwe generatie, klokkenluider van het politieke bestel. Grotendeels jonge intellectuelen zetten vraagtekens bij het gesloten, in hoofdlijnen nog vooroorlogse politieke stelsel.

De analyse van Van Mierlo was dat het politieke systeem te veel was gericht op representatie van de (verzuilde) segmenten van de samenleving, waardoor het andere doel van verkiezingen, de machtsvraag, was ondergesneeuwd. Door ontzuiling werd de afstand tussen kiezers en gekozenen bovendien steeds groter, zodat politiek en samenleving steeds minder met elkaar in verbinding leken te staan.

Deze analyse leidde tot voorstellen voor een ander politiek systeem, waarin (evenredige) vertegenwoordiging ondergeschikt werd gemaakt aan politieke machtsvorming. Door een ander kiesstelsel en door kiezers de minister-president (de 'macht') te laten kiezen, moest een einde worden gemaakt aan onduidelijkheid over de vraag wie er na de verkiezingen zouden gaan regeren. Een kabinet diende bovendien een sterke machtspositie te krijgen door niet parlementair vertrouwen, maar kiezersvertrouwen centraal te stellen.

Van Mierlo en D66 richtten zich tegen het gehele bestel, maar in het bijzonder tegen de confessionele partijen die altijd pas na de verkiezingen uitspraken of ze over 'rechts' of over 'links' wilden regeren. Het kiesstelsel moest zodanig worden ingericht dat de keuze sterk beperkt zou worden (feitelijk zouden kiezers slechts de keuze moeten hebben tussen progressief en conservatief). Naast een ander kiesstelsel was ook het laten 'ontploffen' van de bestaande politieke partijen en nieuwe partijvorming een doel.

Het aantasten van de mogelijkheid voor minderheden om zich in politiek opzicht te doen gelden, het in een groter verband dwingen van uiteenlopende politieke partijen en het versterken van de rol van personen ten koste van programma's waren daarbij allemaal weloverwogen keuzes. Kleine partijen, maar ook de confessionelen zagen Van Mierlo (en D66) aanvankelijk dan ook als een on-Nederlandse, a-politieke stroming. De CPN noemde D66 zelfs 'extreem-rechts' (!).

Over wat er voor het bestaande stelsel in de plaats moest komen, was overigens minder eenduidigheid dan het leek. D66 koos aanvankelijk (in een zeer gedetailleerd en omvangrijk programma) voor een kiesstelsel met de facultatief overdraagbare stem: kiezers moesten zelf hun kandidaten in volgorde plaatsen. Daarna werd het beperkte districtenstelsel met daarbinnen evenredige vertegenwoordiging gezien als de oplossing. Ten slotte kwam er, weer later, een voorstel voor een tweestemmenstelsel.

De scherpe analyse leidde voor de intellectuele twijfelaar die Van Mierlo was wel tot een visie op wat er moest veranderen, maar uiteindelijk toch veel minder tot een panklare oplossing. Probleem is uiteraard dat aan ieder kiesstelsel bezwaren kleven en dat de politieke werkelijkheid (en machtsverdeling) vaak weerbarstiger is dan het lijkt.

Dat Van Mierlo toch een geslaagd en baanbrekend politicus is geworden, had andere redenen. Van Mierlo schudde in 1966 niet alleen de politiek op, maar kwam met zijn partij ook met concrete voorstellen over allerlei maatschappelijke vraagstukken. Zijn kracht was vooral dat hij mensen daarvoor enthousiast wist te maken en dat hij op een fatsoenlijke en gedegen manier (redelijke) alternatieven aandroeg. Meer dan wie ook bracht hij in 1966 een persoonlijk element in de politiek. Daarmee werd hij een politiek leider die aansprak en verbond, los van de vraag of je het in alles met hem eens was.

Hij wist bovendien heel pragmatisch, binnen het 'oude' bestel wel degelijk politieke machtsvorming tot stand te brengen, namelijk in de vorm van de progressieve samenwerking van D66, PvdA en PPR. Het alternatieve kabinet en Keerpunt '72, maar vooral het kabinet-Den Uyl waren daarvan het resultaat. Vanaf zijn terugkeer als politiek leider van D66 in 1986 wist hij bovendien uiteindelijk PvdA en VVD in 1994 tot een keuze te 'dwingen' voor een kabinet zonder christendemocraten. Ten slotte leidde de komst van D66 tot een politiek 'huis' voor niet-socialistische vrijzinnigen die zich noch bij de PvdA, noch bij de VVD thuisvoelen.

Ironisch is dat de komst van D66 niet de gevreesde versplintering van het politieke landschap voorkwam, maar uiteindelijk nog deed toenemen. Juist in dat licht zou het in de geest van Van Mierlo zijn als D66 zich vóór de komende verkiezingen zou uitspreken voor een kabinet over 'links'.



Andere recente columns