Kennis der spelregels

30 oktober 2009, column Bert van den Braak

Naar aanleiding van het ludieke voorstel van Kamernestor Bas van der Vlies om Kamerleden en parlementaire journalisten aan een toelatingsexamen te onderwerpen, nodigde het RTL-programma editie.nl mij uit een - eveneens schertsend bedoelde - quiz voor Kamerleden te bedenken en tevens als (enig) jurylid op te treden. Vier Tweede Kamerleden waren zo sportief om zich aan die test te onderwerpen. De uitzending verliep plezierig, maar niet onvermeld mag blijven dat de score van twee voldoendes toch niet geheel bevredigend was.

Van der Vlies kwam met zijn 'voorstel', omdat hij de indruk heeft dat er het nodige schort aan de kennis van 'spelers' en 'toeschouwers' in het politieke debat. De uitslag van de 'quiz' leek dat te bevestigen. Directe aanleiding was overigens de vraag van een Kamerlid aan de minister van Financiën om een parlementair onderzoek te laten instellen naar de ondergang van DSB. Dat is natuurlijk niet iets wat aan de minister moet worden gevraagd, omdat de Kamer daar toch echt zelf over gaat.

Eerder, tijdens het debat over de val van het kabinet-Balkenende II in juni 2006, zei het toenmalige Tweede Kamerlid Nawijn over het vertrek van D66 uit de coalitie: "Volgens het staatsrecht steunt het kabinet op een meerderheid van de Kamer. Staatsrechtelijk is dat zo en dat moet ook altijd zo blijven. Dat staat in de Grondwet. Dat de fractie van D66 haar steun aan de coalitie onttrekt, is een politiek probleem, maar dat hoeft geen staatsrechtelijk probleem te zijn, want een kabinet steunt volgens de Grondwet op een meerderheid van het parlement." Dat was volstrekte onzin, want de Grondwet vermeldt hier helemaal niets over. Dat een Kamerlid (en oud-minister op het Justitiedepartement) dit beweerde, was al bedenkelijk. Nog vreemder was dat geen enkel Kamerlid Nawijn interrumpeerde om hem te melden dat hij onzin stond te verkopen.

Tijdens het 'quizje' bij RTL bleek dat één van de deelnemers evenmin het juiste antwoord wist op de vraag: in welke wet is geregeld dat een minister moet aftreden als hij of zij het vertrouwen van de Kamer verliest. Dat was een (nog) zorgelijker uitkomst dan het feit dat slechts één van de vier Kamerleden wist dat Cort van der Linden de laatste liberale minister-president (en wat voor één, zo zou ik daaraan willen voegen) was.

Nu wil ik de huidige Kamerleden bepaald niet wegzetten als dommeriken. Het is ten eerste wat al te gemakkelijk om gebrek aan kennis op het vlak van de parlementaire geschiedenis en het staatsrecht direct door te trekken naar andere onderwerpen. Het opleidingsniveau in het huidige parlement ligt hoger dan dertig jaar geleden. Het is bovendien geenszins bewezen dat twintig of dertig jaar geleden de kennis van het staatsrecht over de gehele breedte van de Kamer zoveel hoger was.

Verder is het tegenwoordig - zeker in bepaalde kringen - nogal populair om tamelijk minachtend over het parlement en over parlementariërs te doen. Het parlement en de parlementaire democratie zijn het waard om verdedigd te worden en met het te kijk zetten daarvan wordt het bepaald niet beter.

De terechte zorgen die er zijn over het gebrek aan kennis van de spelregels vragen wel om actie. Ten eerste zouden politieke partijen nog meer aandacht moeten besteden aan vorming en werving. De rol die partijen op die terreinen kunnen spelen, onderstreept sowieso het belang van het bestaan van politieke partijen. Hier en daar wordt wel eens geopperd dat die hun langste tijd hebben gehad, maar het tegendeel lijkt mij waar. Partijen moeten juist worden ondersteund, omdat zij bij uitstek richting kunnen geven aan debatten in de samenleving en voorts kunnen zorgen voor voldoende aanwas van goede vertegenwoordigers en bestuurders.

Opleidingsinstituten zouden voorts (meer) cursussen kunnen aanbieden om bijvoorbeeld parlementaire journalisten, maar ook politici en ambtenaren bij te scholen op het gebied van parlementaire geschiedenis en staatsrecht. Het is te hopen dat media, politici en ambtenarij zelf ook het belang daarvan inzien. Kennis van de geschiedenis voorkomt dat voortdurend het wiel moet worden uitgevonden, draagt bij aan begrip voor tegenwoordige verhoudingen en relativeert dat alles wat we nu meemaken 'heel bijzonder' is. Dat lijkt mij nuttig in een sterk op de waan van de dag gerichte samenleving.

Ten slotte kan een belangrijke rol bij het vergroten van de kennis over ons staatsbestel weggelegd zijn voor het Huis voor democratie en rechtstaat dat in Den Haag zal worden gevestigd. De komst van die instelling en het daarbij betrekken van het onderwijs, verdient volop steun.

Kennis van de spelregels maakt het zowel voor spelers en toeschouwers leuker, maar die kennis is bovendien onmisbaar om het spel goed te kunnen spelen.

Deze column verscheen in het kader van de Week van de Democratie tevens op www.montesquieu-instituut.nl



Andere recente columns