Het maatschappelijke middenveld

4 september 2009, column Bert van den Braak

Tijdens de in de laatste week van augustus gehouden netwerkbijeenkomst van het Christelijk-Sociaal Congres in Doorn werd een bundel gepresenteerd met als titel: 'Wie in de politiek gaat, is weg'. In de bundel worden negen christelijk-sociale voormannen uit de periode 1875-1975 geportretteerd. Zij waren afkomstig uit arbeidersbeweging, landbouworganisaties en werkgeverskring. Onder hen zijn bekende politici als J.Th. de Visser, Barend Biesheuvel en Hannie van Leeuwen en minder bekende 'grootheden' als Walle Melis Oppedijk, Arie Colijn en Willem de Vlugt.

Voor al deze personen gold dat zij zowel actief waren in het maatschappelijk middenveld als in de politiek. De uitspraak 'Wie in de politiek gaat, is weg' had betrekking op CNV-voorman C. Smeenk, die in 1918 als ARP-Tweede Kamerlid de politiek in ging. Zij geeft in één zin het dilemma weer waarmee bestuurders te maken krijgen als zij de overstap maken naar de politiek. In de politiek kun je niet langer uitsluitend opkomen voor de belangen van jouw eigen maatschappelijke organisatie of achterban.

Maatschappelijke organisaties, of het nu de vakbond, de werkgeversorganisatie, de landbouwbond, onderwijsorganisatie of de milieubeweging is, strijden - ook al zal er oog zijn voor andere belangen - primair voor het eigen belang. In de politiek moeten echter allerlei belangen tegen elkaar worden afgewogen. Dat kan tot innerlijke conflicten leiden. Een politicus die bijvoorbeeld in zijn vakbondsverleden ageerde tegen versobering van socialezekerheidswetten, kan in de politiek wel eens gedwongen worden om daarmee toch akkoord te gaan. Bijvoorbeeld de financiële houdbaarheid van het socialezekerheidsstelsel of de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven (en daarmee de werkgelegenheid op langere termijn) maken het doen van pijnlijke keuzes wel eens noodzakelijk.

In de bundel worden die dilemma's geschetst en wordt gekeken in hoeverre politici uit het maatschappelijke middenveld daadwerkelijk het geluid van 'hun' organisatie in de Haagse politiek konden laten doorklinken. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is niet eenduidig. Er waren voormalige bestuurders die een sterke band hielden met de kring waaruit zij afkomstig waren, maar voor anderen gold dat veel minder.

In de jaren dertig was Kamerlid Smeenk medeverantwoordelijk voor een sociaal-economisch beleid waarin uitkeringen werden verlaagd. In de jaren tachtig speelde oud-CNV-bestuurder Louw de Graaf als staatssecretaris een belangrijke rol bij de hervorming van het stelsel van sociale zekerheid. Van hem werd wel gezegd dat hij afbrak, wat hij eerder had helpen opbouwen. Ook de uit de gelederen van het FNV afkomstige Elske ter Veld kreeg als PvdA-staatssecretaris in het derde kabinet-Lubbers overigens met deze rolwisseling te maken. Het betreft hier dus bepaald niet een probleem dat alleen voor christendemocraten geldt.

Er waren de afgelopen jaren in toenemende mate geluiden te horen dat er bedenkelijke kanten zitten aan de macht van dit maatschappelijke middenveld. Die geluiden zijn terecht als dit middenveld onevenredig veel of eenzijdig invloed uitoefent op de politieke besluitvorming. Minder negatief is echter de rol die deze organisaties spelen bij het mee vorm geven aan de samenleving. In het buitenland bestaat opvallend genoeg vaak meer waardering voor dit maatschappelijke middenveld dan - tegenwoordig - bij ons. Organisaties bieden structuren, die in onze geïndividualiseerde samenleving waardevol zijn.

Individualisering heeft ongetwijfeld mooie kanten en er zijn veel mondige burgers, maar in de praktijk blijken die burgers toch steeds meer toeschouwers van het politieke bedrijf te zijn dan deelnemers (dat is overigens meestal een bewuste keuze!). Het dalende ledental van partijen is daarvan een sterk voorbeeld. Daar waar burgers zich nog wel op andere wijze dan via politieke partijen weten te organiseren (in bijvoorbeeld vakbond, natuurbeschermingsorganisatie, patiëntenorganisatie of consumentenbond) hebben zij nog enigszins toegang tot de politieke macht.

Vraag is wel of burgers zich steeds realiseren dat bij politieke besluitvorming louter opkomen voor deelbelangen niet volstaat en dat bestuurders als zij de politiek in gaan soms echt 'weg' zijn. In het verleden, zo blijkt uit de portretten in de bundel, was daar begrip voor. Het is onmiskenbaar zo dat dit begrip aan het afnemen is en de positie van deze politici dus moeilijker wordt.



Andere recente columns