Waar zijn de economen?

6 maart 2009, column Bert van den Braak

Tot in de vorige eeuw waren vrijwel altijd officieren minister van Defensie en was er vrijwel nooit een minister van Waterstaat die geen opleiding als ingenieur had gevolgd. Tot na 1945 hadden ministers van Buitenlandse Zaken meestal een diplomatieke achtergrond en tot minister van Justitie werd nooit iemand benoemd die geen rechtenstudie had voltooid.

Behalve voor dat laatste ambt is zo'n 'vooropleiding' geen uitgemaakte zaak meer voor een ministerspost. Tegenwoordig staan - terecht - bestuurlijke en politieke kwaliteiten voorop, al is portefeuille-inhoudelijke kennis soms toch wel handig. Dat geldt allereerst voor de minister van Financiën. Op dat departement werden in het verleden ook wel niet-economen of niet-fiscalisten benoemd (Vondeling, Nelissen, Andriessen), maar als regel werd deze post door economen vervuld. Het gezag van de minister werd dan ook wel degelijk mede bepaald door het gezag dat de bewindspersoon als econoom had. De namen Lieftinck, Hofstra, Zijlstra, Witteveen, Duisenberg, Ruding en Zalm spreken wat dat betreft voor zich.

Ons land kent feitelijk pas een kleine eeuw een afzonderlijke economische opleiding. In 1913 werd immers de Nederlandsche Handels-Hoogeschool in Rotterdam opgericht. De studie economie was voordien onderdeel van het vak staatswetenschappen en werd gedoceerd aan de rechtenfaculteiten van de diverse universiteiten. Niettemin werden al voor 1940 personen tot minister van Financiën benoemd die toentertijd als economische 'kanjers' bekendstonden, zoals Vissering, Pierson en Treub.

In het interbellum, tijdens de economische wereldcrisis, bleek de beperkte economische kennis bij politici echter wel degelijk een probleem te zijn. De crisiskabinetten-Colijn, met de juristen Oud en De Wilde als minister van Financiën, leunden wat betreft hun economische en monetaire beleid grotendeels op de president van de Nederlandse Bank, mr. L.J.A. Trip. Het is met de kennis achteraf te simpel om het mislukte crisisbeleid geheel op zijn conto te schrijven, maar algemeen wordt erkend dat met name het te lang vasthouden aan de gouden standaard de economische problemen in Nederland verergerden en langduriger maakten.

Na 1945 werden niet alleen nieuwe (Keynesiaanse) economische inzichten gangbaar, maar dat gold evenzeer voor het als regel toevertrouwen van de economische departementen aan economen. Naast de eerder genoemde Lieftinck, Zijlstra (hij begon in 1952 als minister van Economische Zaken) en Witteveen, kunnen ook ministers van Economische Zaken worden genoemd als Van den Brink, De Pous, Den Uyl en Lubbers. Op Sociale Zaken waren economen te vinden als Veldkamp, Boersma, Albeda en Bert de Vries.

Van die gewoonte is de laatste decennia steeds meer afgeweken. Sinds Hans Wijers (minister tot 1998) werd het departement van EZ vooral bemenst door ministers zonder specifieke economische opleiding. De kortstondige ministerschappen van Hoogervorst en Wijn waren daar uitzonderingen op. De laatste jaren waren er ministers van EZ die een secretaresseopleiding (Jorritsma), een juridische studie (Heinsbroek en Brinkhorst) en de lerarenopleiding (Van der Hoeven) hadden gevolgd.

Voor het afgenomen belang van 'de economie' in de politiek zijn wel verklaringen. Tot midden jaren tachtig speelde de overheid een centrale rol bij onder meer industrialisatie en stimulering van economisch zwakkere regio's. Andere economische inzichten, een terugtredende overheid en privatiseringen zorgden ervoor dat het belang van het ministerie van Economische Zaken sinds die tijd aanmerkelijk afnam.

Die ontwikkeling heeft in de Tweede Kamer evenzeer tot veranderingen geleid. Het aantal debatten over economische onderwerpen nam sinds de jaren negentig sterk af en ook in de samenstelling werd de verandering zichtbaar. Telde de Kamer in de jaren zestig en zeventig gemiddeld tussen de vijftien en twintig economen, nu zijn dat er nog slechts vijf (twee bij de VVD en één bij CDA, PvdA en SP). In het verleden hadden alle fracties economen als woordvoerder financiën en economische zaken en dat waren als regel toonaangevende fractieleden (om er enkelen te noemen: Lucas, Notenboom en Peijnenburg bij de KVP, Peschar, Nederhorst, Van den Doel en Dolman bij de PvdA en Korthals (sr.) en Joekes bij de VVD.

Onder de huidige fractievoorzitters is geen econoom en in het huidige kabinet heeft alleen Wouter Bos een economische opleiding afgerond. De vraag kan dan ook worden gesteld hoe het zit met de economische denkkracht van onze tegenwoordige politici. Veel politici hebben ongetwijfeld wel enig economisch inzicht en er zijn vast vele bekwame economische adviseurs, maar het gemis aan specifieke economische kennis is op z'n minst opmerkelijk, zeker nu economische problemen zo centraal staan.



Andere recente columns