VVD: schipperen tussen principes en aanhang

25 januari 2008, column Bert van den Braak

In de biografie die Henk Vonhoff in 1969 van VVD-leider Oud schreef, memoreert hij dat Oud de verkiezingsnederlaag in 1963 enigszins relativeerde. Vier jaar eerder was de VVD met 19 zetels de derde partij van het land geworden, maar in 1963 zakten de liberalen weer naar 16 zetels. Oud stelde toen echter dat er niettemin sprake was van een opwaartse trend; dat 1963 een incident was. In de jaren zeventig en tachtig kreeg hij (postuum) gelijk, want onder Wiegel steeg de VVD naar 28 zetels en onder Nijpels en Bolkestein zelfs naar 36 en 38 zetels.

Die groei was opmerkelijk, als we bedenken dat de VVD lange tijd vrij stabiel op circa negen procent van het electoraat zat en er in de vooroorlogse periode sprake was geweest van een gestage neergaande lijn met 1937 als dieptepunt (vier zetels) voor de toenmalige liberale partij. De negentiende eeuw was weliswaar 'de liberale eeuw' geweest, maar dat kwam doordat er nog geen algemeen kiesrecht was. In de negentiende eeuw was er pas laat een eenheidspartij gekomen, maar die viel binnen de kortste keren weer uiteen. De liberalen leefden in electoraal opzicht lang boven hun stand. De vraag is ook steeds wat nu precies onder 'het liberalisme' moet worden verstaan, want als er iets is dat de liberale stroming altijd heeft gekenmerkt, dan is dat de grote verdeeldheid.

In het Interbellum bestonden niet alleen twee vrijzinnige partijen, de Vrijheidsbond en de VDB, maar waren er tevens allerlei concurrerende partijtjes. In 1922 was er de Liberale Partij van Sam van Houten en Lizzy van Dorp, in 1925 de Middenpartij voor 'Stad en Land' en gedurende vrijwel de gehele periode 1918-1940 een Plattelanderspartij. Ook het rechts-autoritaire Verbond voor Nationaal Herstel had (conservatief-)liberale opvattingen en viste in dezelfde 'liberale' vijver.

Na 1948, onder Oud en Toxopeus, werkte de VVD volop mee aan opbouw van de verzorgingsstaat. Daarnaast maakte de partij zich sterk voor traditionele liberale waarden zoals verdraagzaamheid, gelijke rechten van mannen en vrouwen, gelijke rechten voor homoseksuelen, humanitair strafrecht en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De eerste naoorlogse jaren wist de nieuwe VVD zich daarmee een stabiele aanhang te verwerven. Eind jaren vijftig kwamen al wel de eerste concurrenten op. Die zaten vooral ter rechterzijde. Aanvankelijk waren dat splinters, zoals de Liberale Staatspartij van Ridder Van Rappard en Koekoeks Boerenpartij. Die laatste partij haalde in 1967 overigens zeven zetels. In 1966 kwam er met D66 ook ter linkerzijde een belangrijke concurrent.

Dat de VVD vanaf de jaren zestig desondanks groeide, hing samen met de toenemende welvaart. In sociaal opzicht gestegen groepen voelden zich meer en meer tot de liberalen aangetrokken. Verder waren ontkerkelijking en ontzuiling belangrijke factoren voor de groei. De VVD kon daardoor nieuwe groepen bereiken. Veel potentiële kiezers waren in het katholieke Zuiden voordien 'onbereikbaar' geweest. De verkiezingen van 1977 waren in die zin de eerste 'doorbraakverkiezingen', want ook de PvdA won toen veel in Noord-Brabant en Limburg.

Onder Wiegel, en daarna onder Nijpels en Bolkestein, werd bovendien een veel populistischer koers gevaren dan onder Oud, Toxopeus en Geertsema. Juist daardoor werd de VVD verzamelpunt van het niet-christelijke electoraat ter rechterzijde. Duidelijk was dat er potentieel een veel grotere kiezersmarkt was voor de VVD dan voorheen. Maar die kiezers waren uiteraard niet allemaal liberaal (net zomin als de aanhang van de PvdA overigens uit sociaaldemocraten bestaat).

De VVD werd nadien steeds meer een partij met een liberale kern en een veel grotere (maar sterk fluctuerende) moeilijk onder één noemer te vangen achterban. Die bestaat uit 'nieuwe rijken', libertaire intellectuelen, 'ontzuilde' ondernemers, werknemers en landbouwers, naar law and order hunkerende stedelingen en antisocialistische 'onverschilligen'. Bij die groepen is vaak slechts een vage notie van wat 'liberalisme' is en voor zover daarvan sprake is, is dat veelal op het private domein gericht.

Het blijvende probleem van de VVD - maar hetzelfde verschijnsel doet zich bij de PvdA voor - is dat opvattingen van aanhang en van politieke voorhoede (fractie, partijkader) vaker dan voorheen uiteenlopen. Het is daarom voortdurend schipperen tussen principes en opvattingen bij het electoraat. Er zal veel inspanning nodig zijn voor de VVD om tegelijkertijd het liberale gedachtegoed overeind te houden en de achterban tevreden te stellen. De geschiedenis laat zien dat de 'echte' aanhang voor het liberalisme wel eens veel kleiner zou kunnen zijn dan het zeteltal voor de VVD lange tijd deed vermoeden.

Juist in de vijver van niet-liberale aanhang zouden Verdonk en Wilders wel eens succesvol kunnen gaan vissen.



Andere recente columns