Nieuw leiderschap

2 juni 2006, column Bert van den Braak

Oud-VVD-leider Hans Wiegel heeft eens opgemerkt dat het politiek leiderschap niet via benoeming of verkiezing wordt verkregen, maar dat dit als het ware van nature moet worden 'verworven'. Dat is ongetwijfeld zo. In die zin is de verkiezing door partijleden van de 'buitenstaander' Mark Rutte tot nieuwe fractievoorzitter opmerkelijk. Dat had kunnen leiden tot een voor de fractie ongewenste keuze.

De geschiedenis leert dat keuzes die niet van harte zijn gemaakt, soms later tot problemen leiden. Nieuwe leiders hadden soms wél feitelijk, maar niet in moreel opzicht het leiderschap. Voorbeelden daarvan waren de KVP-leider De Kort begin jaren zestig en later CDA-leider Enneüs Heerma. Bij de VVD gold dat in sterke mate voor Ed Nijpels, die in 1982 tegen de zin van veel fractieleden door de partijtop naar voren werd geschoven als opvolger van Wiegel. De fractie raakte spoedig verdeeld. Ook de positie van Joris Voorhoeve was wankel.

Lange tijd was er bij het verwerven van leiderschap sprake van een 'natuurlijke' weg. Voormannen als Schouten, Tilanus en Oud, en later ook Bruins Slot en Geertsema waren langdurig Tweede-Kamerlid en groeiden daar als het ware in eigen fractie naar toe. Enkele anderen, zoals Vondeling, Toxopeus, Biesheuvel en Den Uyl, deden behalve als Kamerlid ook ervaring op als minister. Drees (en ook Den Uyl) konden tevens bogen op een succesvol wethouderschap. Voor hen allen gold dat zij uit eigen kring (namelijk de eigen fractie) naar voren traden.

Van de huidige politieke leiders zijn er twee uit 'de fractie' voortgekomen. Balkenende was voor hij politiek leider werd vier jaar Kamerlid en dat gold evenzo voor Wouter Bos, zij het dat Bos ook nog enige tijd staatssecretaris was.

Nieuwe leiders voor wie niet of in mindere mate gold dat zij uit de eigen fractie kwamen, waren Romme (weliswaar in 1933 kort Kamerlid en later twee jaar minister) en Schmelzer. Romme werd echter aan het begin van een nieuw tijdvak fractievoorzitter en Schmelzer nam na een langdurig en succesvol staatssecretariaat de plaats in van de mislukte fractievoorzitter De Kort.

Nog meer buitenstaander - voor wat de fractie betrof - was de eerste CDA-leider, Dries van Agt. Hij kon vooral dankzij populariteit bij de achterban als eerste partijaanvoerder naar voren treden. Als fractievoorzitter zou Van Agt feitelijk echter nauwelijks optreden, omdat hij immers tussen 1976 en 1982 steeds kabinetsposten vervulde.

Eveneens als buitenstaander werd in 1986 Wim Kok politiek leider van de PvdA. Voor hem gold dat hij zijn gezag al had gevestigd als voorman van de FNV en in die zin voor de zittende Kamerleden aanvaardbaar was. Kok was in 1986 nummer twee op de kandidatenlijst en stond samen met lijsttrekker Den Uyl op de affiches. Hij kreeg bovendien 570.000 voorkeurstemmen. Zijn feitelijke leiderschap begon pas na de verkiezingen van 1986.

Voor Mark Rutte geldt feitelijk dat hij voor wat de fractie betreft ook een beetje buitenstaander is. Het betekent voor hem dat hij, ondanks zijn verkiezing, zijn gezag nog moet vestigen. Verkiezing door de partijleden lijkt mij dan ook geen garantie voor een stevige positie als fractievoorzitter, want dat kan alleen het geval zijn als die keuze overeenstemt met steun in de eigen fractie.

Wat dat betreft is de niet-verkiezing van Rita Verdonk voor de meeste VVD-fractieleden ongetwijfeld een opluchting. Daaraan dient onmiddellijk te worden toegevoegd dat zo ook een complexe situatie is voorkomen, namelijk die van een politiek leider in een kabinet (waar de VVD geen voorstander van is) - die zich ook nog eens moest profileren - en die bovendien niet als fractievoorzitter kon optreden, omdat zij daarin geen zitting kon krijgen.

Voor de stabiliteit in de VVD zou een wat langduriger leiderschap overigens wel wenselijk zijn. En ook in die zin lijkt mij de keuze voor die partij gelukkig.



Andere recente columns