Tussen daadkracht en draagvlak

28 juli 2006, column Bert van den Braak

Bij de vorming van een kabinet staan twee zaken centraal: een kabinet moet zijn programma kunnen uitvoeren (in de opdracht aan de formateur wordt dat omschreven als 'vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal'). Daarnaast moet het kabinet voldoende draagvlak hebben in het parlement en - als het even kan - in de samenleving.

Daadkracht en draagvlak kunnen botsende doelen zijn. Als alleen een daadkrachtig kabinet doel van formatie was, zou het beste voor een eenpartijkabinet kunnen worden gekozen, of desnoods voor een combinatie van enkele nauw verwante partijen. Dat leidt immers tot een eensgezind kabinet. Het vijfde kabinet-Colijn in 1939 - van protestanten en liberalen - was ongetwijfeld homogeen op financieel-economisch gebied. Omdat dit kabinet parlementaire en maatschappelijke steun (nog geen 30 procent van de Tweede Kamer steunde het) ontbeerde, werd het toch direct naar huis gestuurd.

Als alleen het draagvlak centraal stond, zou juist gestreefd moeten worden naar een zo breed mogelijk samengesteld kabinet. Een breed draagvlak is echter allerminst een garantie voor daadkracht. Het bekendste voorbeeld daarvoor is het tweede kabinet-Van Agt van CDA, PvdA en D66 dat steunde op ruim 70 procent van de Tweede Kamer, maar bepaald niet daadkrachtig was.

Bij de vorming van een kabinet moet derhalve het midden worden gevonden tussen beide doelen. Probleem is uiteraard dat niet altijd valt uit te maken welk kabinet het beste bij de verkiezingsuitslag past en of dat kabinet daadkrachtig genoeg kan zijn. Een kabinet van bijvoorbeeld PvdA en GroenLinks zal mogelijk daadkrachtiger zijn dan een kabinet van PvdA en CDA. Maar of het parlementaire en maatschappelijke draagvlak van een links minderheidskabinet groot genoeg is, is de vraag.

Uiteindelijk is bij het optreden van elk kabinet beslissend of een meerderheid voldoende vertrouwen heeft in de 'vruchtbare samenwerking'. Anders gesteld: of niet net als in 1939, direct een motie van wantrouwen tot vertrek zal dwingen. Ieder kabinet en dus ook (of a fortiori: juist) een minderheidskabinet moet zeker zijn dat het de eerste confrontatie met de Kamer kan overleven. Ook bij een minderheidskabinet zal 'een meerderheid' moeten worden veiliggesteld door besprekingen met partijen die het kabinet willen 'gedogen'.

Dat is ook de situatie in Denemarken en Zweden. In Denemarken regeert een liberaal-conservatief minderheidskabinet, maar dat weet zich verzekerd van de gedoogsteun van de Deense Volkspartij. Die partij - te vergelijken met LPF en groep-Pastors - heeft bedongen dat er een streng asielbeleid wordt gevoerd. Van het steunen op wisselende meerderheden, waarbij per onderwerp wordt onderhandeld met de oppositie, is veel minder sprake. Zweden heeft momenteel een sociaal-democratisch minderheidskabinet. Maar ook dat kabinet kan alleen bestaan, omdat het zich verzekerd weet van steun van twee kleinere partijen, in dit geval ter linkerzijde. Feitelijk steunt het kabinet op 207 van de 349 zetels. Ook in Zweden zijn wisselende parlementaire meerderheden geen regel en is 'minderheidskabinet' een betrekkelijk begrip.

Als in Nederland zou worden gekozen voor het optreden van een minderheidskabinet, valt evenmin te verwachten dat er sprake zal zijn van wisselende meerderheden. Stel dat CDA en VVD na de komende verkiezingen geen meerderheid halen, maar desondanks samen willen doorregeren. Dan zullen er ongetwijfeld onderhandelingen plaatsvinden met de 'erfenispartijen van Fortuyn'. Zij zullen bepaalde toezeggingen verlangen over het te voeren beleid.

Bij ieder controversieel onderwerp bestaat niettemin het risico dat die gedogende partijen afhaken. De 'echte' oppositie (bij een minderheidskabinet-CDA/VVD zijn dat dus PvdA, GroenLinks en SP) zal er dan weinig voor voelen het kabinet in stand te houden. Dat er in dergelijke situaties even een 'deal' wordt gesloten met één of meer oppositiepartijen om zo het kabinet te laten overleven, lijkt mij niet goed voorstelbaar. Maar als dat wel het geval zou zijn, dan zou van een vaste kabinetskoers al spoedig geen sprake meer zijn. Dan komt het kabinet in de situatie zoals in Denemarken tijdens het eerste kabinet-Schlüter in de jaren 1982-1986, waarin de oppositie dat kabinet liefst 23 keer een alternatief buitenlands beleid opdrong. De laatste keer leidde dat overigens tot de val van het kabinet.

Het doel van kabinetsformatie moet mijns inziens zijn: 'daadkracht én draagvlak'. Dat kost misschien meer moeite, maar komt uiteindelijk wel de stabiliteit ten goede. Een minderheidskabinet is alleen 'bij uiterste noodzaak' denkbaar.



Andere recente columns