Een sterkere minister-president

21 juni 2006, column J.Th.J. van den Berg

Dit voorjaar moest het kabinet zijn gedachten bepalen over de Europese Unie, daarbij gevoed door een spraakmakend advies van de Raad van State. Tot die gedachtebepaling behoorde ook de vraag of de minister-president, die door zijn lidmaatschap van de Europese Raad in de Unie als regeringsleider wordt beschouwd, voorzien zou moeten worden van ruimere taken en/of bevoegdheden.

De opvatting wordt onder de officiële regeringsadviseurs als de Raad van State en de Raad voor het Openbaar Bestuur breed gesteund dat de coördinatie van het Europese beleid zou moeten verschuiven van Buitenlandse Zaken naar het ministerie van de premier, met inbegrip van de staatssecretaris voor Europese Zaken. Voorts zou het volgens deze en gene expert wel goed zijn om de positie van de premier in de Ministerraad formeel te versterken.

Dit zou kunnen door een of meer wijzigingen in het Reglement van Orde van de Ministerraad (RvOM). In het bijzonder zou het gaan om artikel 7 van het RvOM dat handelt over de "agenderingsbevoegdheid" van de minister-president. Nu staat er dat de premier, tegen de zin van de meest betrokken minister in, een kwestie in de raad op de agenda kan plaatsen "in overeenstemming met het gevoelen in de raad". De collegae moeten zijn interventie dus steunen. Deze bevoegdheid werd in 1994 in het reglement ondergebracht. Dat zou dan ook gelden voor de coördinerend bewindsman voor Europese Zaken die zijn Europese "monopolie" met de premier zou moeten delen. Wat, gelet op het lidmaatschap van de premier van de Europese Raad, ook voor de hand lag.

Vorig jaar deed prof. mr. P.T.T. Bovend'Eert (hoogleraar staatsrecht te Nijmegen) het voorstel om de clausule "in overeenstemming met ..." uit artikel 7 te verwijderen en de premier royaler het recht toe te kennen een minister te passeren om daarmee noodzakelijk geachte beslissingen te bevorderen. Uiteindelijk zou de premier immers toch de steun van zijn collegae moeten verwerven: niet voor de agendering maar wel voor het daaruit voortvloeiende besluit.

Het kabinet kon dus kiezen: ofwel overheveling van de coördinerende taken naar de premier, ofwel versterking van diens bevoegdheden (of zelfs allebei). Kennelijk op aandrang van minister Bot (Buitenlandse Zaken), die eerder al een commissie onder leiding van oud-staatssecretaris B.J. van Voorst tot Voorst aan het werk had gezet ten behoeve van een voor hem gunstig advies, heeft premier noch ministerraad het aangedurfd de Europese coördinatie bij minister Bot vandaan te halen. Dat zou ook een tikje eigenaardig zijn geweest. Nu zit er eens een echte vakman op dit ministerie - voormalig permanent vertegenwoordiger bij de EU - en uitgerekend hij zou de Europese taken moeten afstaan. Zakelijk kan daar veel voor te zeggen zijn, maar psychologisch kan het natuurlijk niet. Derhalve is de Ministerraad uitgeweken naar het voorstel van Bovend'Eert, de aanpassing van art. 7 RvOM.

Op het eerste oog stelt het allemaal niet veel voor: ministers waren al niet erg geneigd het de premier moeilijk te maken als hij een onderwerp per se geagendeerd wilde hebben, zeker niet als het ging over Europa. Wat nu is bedacht - de precieze voorstellen tot wijziging van het RvOM kennen wij nog niet; die liggen bij de Raad van State - lijkt zodoende niet meer dan codificatie van wat de premier feitelijk toch al was toegestaan.

Toch is het oppassen geblazen met dit soort van scepsis over codificaties. Op zichzelf betekent het weglaten van een tussenzinnetje weinig. De juridische ruimte om nieuwe dynamiek te ontwikkelen krijgt de premier daarmee echter wel in handen. Na verloop van tijd zal hij die ook gaan gebruiken. Aldus kan de wijziging van art. 7 RvOM straks blijken een klein maar venijnig stapje te zijn geweest naar een materiële aanwijzingsbevoegdheid van de minister-president jegens zijn collegae.

Als die ontwikkeling op gang komt, konden de dames en heren van Buitenlandse Zaken nog wel eens grondig spijt krijgen van hun overwinning van dit voorjaar. Het werk hebben zij mogen houden maar de macht raken zij op termijn niettemin kwijt. Zoiets noemt men, als ik mij niet vergis, een pyrrusoverwinning.



Andere recente columns