Bestaansrecht

5 mei 2006, column Bert van den Braak

Geregeld stellen scholieren via parlement.com de vraag: "We moeten als lesopdracht een partij oprichten. Hoe doe je dat?" Ik kan dan melden dat dit heel gemakkelijk is. Er is een programma nodig, er moeten gelijkgezinden zijn die als leden, bestuur en kandidaten kunnen optreden en er zijn huishoudelijke regels nodig; dat is het wel zo'n beetje. Beperkingen aan het oprichten van een partij zijn er nauwelijks. De vrijheid van politieke vereniging is - dat mag in deze meidagen nog wel eens worden benadrukt - een groot goed.

Dat het oprichten van een partij zo eenvoudig is, hebben honderden partij(tjes) de afgelopen decennia bewezen. Slechts enkele daarvan waren succesvol en nog minder wisten dat succes te bestendigen. D66, opgericht in oktober 1966, maar feitelijk 'geboren' op 30 april van dat jaar - veertig jaar geleden dus - is hét voorbeeld van een partij die wist te overleven. Al kende de partij pieken en dalen; zij werd - om in voetbaltermen te spreken - 'een vaste waarde' in de Nederlandse politiek.

Voor dat succes was, behalve een aansprekend programma met thema's als democratisering, milieu en innovatie, en behalve bekwame en aansprekende politici, ook maatschappelijke 'worteling' nodig of anders gezegd: aansluiting bij een bestaande stroming in de samenleving. Zonder dat kunnen partijen mijns inziens niet overleven. De Boerenpartij, DS'70, de Ouderenpartijen, en - naar mag worden verwacht - de LPF bewezen dat.

D66 is in vele opzichten te beschouwen als (hernieuwde) voortzetting van de vrijzinnig-democratische of links-liberale stroming. Die stroming had haar oorsprong al in de negentiende eeuw. De vrijzinnig-democraten kregen in 1901 een eigen politieke organisatie (de Vrijzinnig-Democratische Bond) nadat de linkervleugel zich van de Liberale Unie afscheidde en zich verenigde met de kleine, sociaal-liberale, vooral Amsterdams georiënteerde, Radicale Bond.

Net als D66 later was de VDB een schakel tussen de sociaal-democratie en centrum-rechts. In 1913 en 1925 waren het VDB-formateurs die trachtten een kabinet te vormen met daarin sociaal-democraten. Zoals D66 in 2003, verlegde de VDB in 1933 de koers naar rechts. De partij trad toen toe tot het centrum-rechtse kabinet-Colijn II. VDB-voorman Oud werd als minister van Financiën uitvoerder bij uitstek van de politiek van aanpassing (beperking van overheidsuitgaven).

De regeringsdeelname van de VDB leidde in 1933 niet tot interne spanningen of twijfels over de koers. Sterker nog, toen in 1935 de katholieken de koers naar links wilden verleggen, blokkeerden de vrijzinnig-democraten dat. In 1937 wist de partij niettemin haar zeteltal gelijk te houden.

Toch ging de partij in 1946 'ten onder'. Een belangrijk deel van de VDB ging over naar de nieuw opgerichte Partij van de Arbeid. Velen van hen (Joekes, Schilthuis, Posthumus, Tendeloo, Vondeling) zouden daarin een prominente rol spelen. Dat gold eveneens voor de enkele vrijzinnig-democraten (Ritmeester, Sidney van den Bergh) die in 1948 toetraden tot de nieuw opgerichte VVD. Oud, die aanvankelijk ook lid van de PvdA was, werd zelfs de onbetwiste leider van de nieuwe liberale partij.

Toen D66 twintig jaar na het verdwijnen van de VDB werd opgericht, kon het - ook al werd niet rechtstreeks verwezen naar de vrijzinnig-democratie - toch in die latent aanwezige maatschappelijke 'bedding' stappen. Dat droeg sterk bij aan het succes en aan het 'overleven', daar waar andere partijen faalden.

De vraag is, nu het voortbestaan van D66 opnieuw ter discussie staat, of de geschiedenis van 1946 zich zal gaan herhalen. In dat jaar bleek immers dat ons land ook wel zonder links-liberale partij kan. Links-liberalen vonden een goede plek in PvdA en VVD. Het grote verschil is echter dat het toen om nieuwe partijen ging, terwijl D66'ers zich nu zouden moeten inpassen in bestaande partijen; partijen die al een eigen koers hebben.

Dat heeft overigens naast inhoudelijke redenen ook te maken met 'het gevoel' dat links-liberalen (D66'ers) daar zelf bij hebben. Zij zullen zich - anders dan de oprichters van de PvdA in 1946 of van de VVD in 1948 - niet snel thuisvoelen in die partijen. Een partij die de maatschappelijke stroming van het sociaal-liberalisme vertegenwoordigt, lijkt daarom recht van bestaan te hebben. Uiteraard zijn voor het voortbestaan van elke partij wel een duidelijke koers, en - niet in de laatste plaats - voldoende aanhang noodzakelijk.



Andere recente columns