Kamerontbinding op zijn Duits

8 juli 2005, column J.Th.J. van den Berg

Vorig jaar nog hing in het erkerraam van Hotel Erfurter Hof in Erfurt een manshoge foto van Willy Brandt die, in 1970, het op het plein tussen hotel en station samengestroomde Oost-Duitse volk voor datzelfde raam met de hand tot rust maande.

In Duitsland is die foto bijna even beroemd als die van de knielende Brandt in Warschau. Brandts bezoek aan de DDR, op 19 maart 1970, was voor hem en zijn ontspanningspolitiek een doorslaand succes. In de trein terug naar Bonn bracht dit alles Brandt tot de verzuchting dat als hij Brits premier was geweest, hij nu de Bondsdag zou hebben ontbonden*. Dit, om zijn wel heel krappe meerderheid te verruimen.

Helaas, het Duitse Grundgesetz voorzag noch voorziet in een ongeconditioneerd parlementair ontbindingsrecht zoals in het Verenigd Koninkrijk of zoals in Nederland (art. 64 Grw.). Het Grundgesetz draagt daartegenover de sporen van de angst voor herhaling van de mislukte eerste Duitse democratie (1918 - 1933) en zit dus vol met ingewikkelde checks and balances.

Willy Brandt doorbrak overigens zelf alsnog de ban van een wat al te dicht getimmerde grondwet, toen hij in 1972 ontbinding van de Bondsdag forceerde met een nogal "opgerekte" interpretatie van art. 68 GG. Dat artikel maakt ontbinding mogelijk als de kanselier geen parlementaire meerderheid meer heeft. Om het zover te krijgen moest Brandt zijn eigen politieke vrienden vragen hem bij motie het vertrouwen te onthouden. Op zichzelf een beetje mal, natuurlijk.

In 1982 deed Helmut Kohl hetzelfde, hoewel hij bij zijn tussentijdse aantreden als Bondskanselier een ruime meerderheid had. Kohl wilde graag de volledige vier jaar regeren en, nog belangrijker, hij wilde zeker zijn van de steun van de kiezers.

De Grondwet mocht daar misschien niet voor zijn geschreven, dat maakte Kohls verlangen niet minder legitiem. De hele Bondsdag steunde hem daarin. Nu doet Gerhard Schröder in wezen hetzelfde: politiek verkeert hij met zijn hervormingsprogramma in een impasse. Van zijn eigen SPD kan hij in de Bondsdag niet zeker zijn; in de Bondsraad blokkeren de christen-democraten naar vermogen zijn wetgevingsprogramma. Dan maar, zo moet hij hebben gedacht, de vlucht naar voren. (Of is het vaandelvlucht?)

Hoe dan ook, het Duitse Grundgesetz wordt lichtelijk geforceerd om de kiezer beslissend te laten interveniëren, ofwel wegens een politieke impasse (1972, 2005) ofwel wegens een verlangen naar legitimatie door de kiezers (1982). Van buiten af, in elk geval vanuit Den Haag, is men geneigd te zeggen: "Natuurlijk moet je kunnen ontbinden als dat helpt een impasse te doorbreken."

Hoewel het nergens is voorgeschreven, gaan wij er bovendien al sedert de Nacht van Schmelzer (1966) vanuit dat men fatsoenshalve niet van coalitie mag wisselen zonder voorafgaande interventie van de kiezers. Wat dan ook is gebeurd in 1967, 1972, 1982, 1989 en 2002**.

Voordeel van de Duitse constellatie is tweeërlei. Daar gebeurt na ontbinding daadwerkelijk wat een meerderheid van de kiezers wil, terwijl hier aan de kiezers wel wordt gevraagd te beslissen maar zonder dat zij mogen vernemen waarover.

Tweede voordeel: ontbinding kan er niet zonder een afzonderlijk besluit van de Bondspresident, die daarvoor drie weken bedenktijd krijgt. Zoveel bedenktijd wordt bij ons de koningin helaas niet gegund, hoewel daar bij tijd en wijlen wel reden voor bestaat.

  • Peter Koch, Willy Brandt, eine politische Biographie, Frankfurt am Main, 1988, 362; Peter Merseburger, Willy Brandt, 1913 - 1992, Visionär und Realist, Stuttgart/München, 2002, 604

** J.Th.J. van den Berg, " De aanspraak der Natie", het koninklijk recht van kamerontbinding en de rol van de kiezer (oratie UM), Maastricht 2004.



Andere recente columns