Existentiële twijfel

17 maart 2017, column J.Th.J. van den Berg

De Nederlandse kiezer heeft het aandeel van de Partij van de Arbeid in het regeringsbeleid sinds 2012 niet alleen met zijn banvloek getroffen. Nu zij tot een paar procent van het totaal aantal kiezers is teruggezakt, is er reden om aan te nemen dat de kiezer zelfs twijfelt aan het bestaansrecht van de partij.

Laat ons eerst een paar feiten omtrent de PvdA vaststellen. Wie de trendanalyse van diverse peilingbureaus over langere termijn bekijkt, stelt vast dat de winst van 2012 een incidentele piek was met aan weerszijden een stabiel niveau van 12 zetels tot augustus 2012, maar ook weer vanaf het einde van dat jaar, toen het kabinet eenmaal was gevormd.

Wie dus de huidige campagne aanwijst als hoofdoorzaak van de nederlaag heeft ongelijk. Zelfs wie louter kijkt naar de verrichtingen van het kabinet-Rutte II kan slechts voor een deel de teruggang verklaren. Met andere woorden, waar Lodewijk Asscher niet kon slagen, was zijn voorganger Diederik Samsom waarschijnlijk weinig verder gekomen. De terugval, nog in 2012, begon immers onder zijn leiding.

In 2012 hebben vrijwel zeker heel veel kiezers op de PvdA minder om inhoudelijke redenen gestemd dan wel bij wijze van strategie: de sympathie lag bij SP, Groen Links, D66 en PvdA, maar alleen de PvdA won, omdat zij als enige in staat werd geacht het hoofd te bieden aan de dominantie van VVD en PVV beide. Dat er vervolgens samenwerking met de VVD tot stand kwam, maakte (hoe onterecht ook) al een indruk van bedrog, maar die indruk werd nog aanzienlijk versterkt door het ijltempo waarin de coalitie tot stand kwam.

Ter linkerzijde was er nu geen enkele aanleiding meer voor zo’n strategische stem, daargelaten dat veel kiezers dezelfde ‘fout’ niet nog een keer wilden maken. GroenLinks en D66 waren nu succesrijk en de SP niet, op autonome inhoudelijke gronden. Voor de PvdA was de uitslag desastreus: van alleen de eigen sympathisanten bleek zij niet te kunnen leven.

Nu werkte het regeringsbeleid in een aantal opzichten ook vooroordeel bevestigend jegens de PvdA. Grosso modo wist zij de inkomensverhoudingen ongemoeid te laten of zelfs iets te verbeteren. Toch nam de ongelijkheid toe door b.v. bijstandsuitkeringen steeds meer aan ‘verplicht vrijwilligerswerk’ te binden, door huren sterk op te laten lopen, door op publieke voorzieningen zwaar te bezuinigen of de toegang ertoe onevenredig te bemoeilijken. De sterk verbeterde organisatie door decentralisatie droeg daardoor te lang geen vrucht. Verder wist zij de doorgeschoten flexibilisering van het arbeidsbestel niet effectief tegen te gaan.

Ten slotte werkte zij al veel langer mee aan de ‘controlestaat’, de overheid die geen burger meer vertrouwt en hem met inspecties en toezicht, alsmede bijbehorende administratieve overlast, achtervolgt. Dat is niet altijd product van regeringsbeleid, maar alle ellende kan wel aan de overheid worden toegeschreven. Als zij zichzelf aldoor ‘stelselverantwoordelijkheid’ toeschrijft: dan krijgt zij die ook.

Sinds de totstandkoming van het Plan van de Arbeid in 1935 staat de sociaaldemocratie voor ‘bestaanszekerheid bij een behoorlijk levenspeil voor iedereen’ als grondslag van haar optreden. Dat behoorlijke levenspeil is nog min of meer gehandhaafd, zij het met de voortdurende controles en argwaan van de ambtenaar Dorknoper. Maar de bestaanszekerheid is in een aantal opzichten ondergraven, zowel in de sociale zekerheid en pensioenen als in het arbeidsbestel. Daar verliest de sociaaldemocratie voor zijn aanhangers al geruime tijd aan betrouwbaarheid.

Daarmee heeft de sociaaldemocratie de alliantie tussen intellectuele middenklasse en loonafhankelijke werknemers waarop zij is gegrondvest langzaam uit elkaar laten vallen. Als die alliantie niet meer functioneert, verliest de sociaaldemocratie inderdaad haar bestaansrecht. Dan gaan het links van de werknemers (SP) en het links van de intellectuele middenklasse (GroenLinks) er met de aanhang vandoor. Ook met een gewichtig stuk van de maatschappelijke samenhang, trouwens.

Die existentiële twijfel van de kiezers is alleen op te heffen, indien de Partij van de Arbeid het fundament van de bestaanszekerheid weet te herstellen en de toegang tot sobere en tegelijk degelijke publieke voorzieningen weet te waarborgen. Die zijn belangrijker dan de preoccupatie met inkomensgelijkheid. Zij kan dat maar het beste doen in nauwe samenwerking met GroenLinks en SP; er zijn nu immers drie partners nodig voor die oude sociaaldemocratische alliantie 1)

.


  • 1) 
    Uitvoeriger daarover: Joop van den Berg, ‘De langzame ontworteling van de Nederlandse sociaaldemocratie’, in: Frans Becker en Gerrit Voerman (red.), Zeventig jaar Partij van de Arbeid, Amsterdam: Boom, 2016, 37 -71.


Andere recente columns