Sisyphusarbeid

18 september 2009, column Bert van den Braak

Omdat er in de eerder dit jaar ingestelde Staatscommissie-Grondwet geen politici zitten, is de kans niet erg groot dat haar eindrapport, dat in 2010 moet verschijnen, gevolgen zal hebben. Dat stelde oud-D66-senator en staatsrechtgeleerde Jan Vis in NRC Handelsblad van 15 september jl. Die slotconclusie is juist, maar dat heeft niets met de samenstelling van de commissie te maken. De Staatscommissies-Grondwet die uitsluitend uit politici bestonden, waren bepaald niet allemaal succesvol. Voor zover zij het wel waren, kwam dat door bijzondere omstandigheden.

De bekendste uit staatslieden bestaande commissie die wel resultaten boekte, was de Commissie-Thorbecke in 1848. Haar voorstellen legden de basis voor ons huidige parlementaire stelsel en voor de bestuurlijke indeling van ons land. Die commissie had echter de omstandigheden erg mee. Haar instelling was te danken aan de politieke ommezwaai die koning Willem II maakte vanwege zijn angst voor een revolutie. Dankzij de steun van de koning kon de terughoudende Tweede Kamer en - meer nog - de dwarsliggende Eerste Kamer worden overgehaald om de veranderingen (grotendeels) te aanvaarden. Donker Curtius, die als minister de voorstellen verdedigde, en Willem II schroomden enig machtsvertoon jegens de senatoren niet.

De koning schoof enkele senatoren die leken te volharden in hun verzet aan de kant en benoemde nieuwe, gewilliger, leden. Verder haalde hij, nadat in de Eerste Kamer bij de eerste lezing de stemmen aanvankelijk staakten, één lid over om alsnog vóór te stemmen. Voor de tweede lezing in de Eerste Kamer werden opnieuw nieuwe leden benoemd. Bovendien was toen in de Senaat - anders dan tegenwoordig - bij de tweede lezing geen versterkte meerderheid nodig (het was anders gezegd in 1848 eenvoudiger om de Grondwet te wijzigen dan tegenwoordig!). De Tweede Kamer verhinderde overigens nog wel de rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer.

Een tweede uit politici bestaande commissie die resultaat had, was de Staatscommissie-Bos (Pacificatiecommissie) in 1916. Die commissie formuleerde de nieuwe Grondwetstekst over het onderwijs. Dat was evenwel de uitwerking van een eerder door alle politieke partijen gesloten compromis over het gelijktijdig oplossen van de kiesrecht- en onderwijskwestie. De uitwerking van de kiesrechthervorming werd opgedragen aan een andere, eveneens succesvolle Staatscommissie (de Staatscommissie-Oppenheim), die zowel uit politici als geleerden bestond.

Ook in 1910 en 1946 werden uitsluitend uit politici bestaande Staatscommissies benoemd, maar in beide gevallen leidde dit niet tot een positieve uitkomst. In 1910 wist de Staatscommissie-Heemskerk ondanks (of beter: juist vanwege) haar volledig politieke samenstelling geen overeenstemming te bereiken over de kiesrechtuitbreiding. In 1946 faalde de uitsluitend uit fractievoorzitters bestaande Staatscommissie-Beel die een andere procedure voor Grondwetsherziening moest ontwerpen. De door de meerderheid voorgestelde Grondwetskamer sneuvelde bij de tweede lezing in de Tweede Kamer.

Van de overige Staatscommissies-Grondwet, die steeds uit politici en deskundigen (geleerden) bestonden, was er feitelijk ook geen enkele echt succesvol. Van de voorstellen van de Staatscommissie-Van Schaik (1950-1951) werd uiteindelijk, in 1956, wel de uitbreiding van het ledental van beide Kamers aangenomen. Andere voorstellen, zoals een beperktere rol van de Eerste Kamer en een andere procedure voor Grondwetsherziening werden afgewezen. De Staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) legde wel de basis voor modernisering van de Grondwet en zorgde voor opneming van sociale grondrechten, maar juist fundamentele veranderingen zoals een beperkt districtenstelsel, rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer en verkiezing van de formateur, haalden het niet.

Er is, zo kan feitelijk worden geconcludeerd, geen relatie tussen de samenstelling van een Staatscommissie-Grondwet en de kans dat haar aanbevelingen worden overgenomen. Dat betekent tevens dat over de kansen van de recentelijk ingestelde Staatscommissie-Thomassen, die uitsluitend uit geleerden bestaat, nog weinig valt te zeggen. Of het moet zijn, dat - behoudens zeer bijzondere omstandigheden zoals in 1848 en 1917 - eigenlijk geen enkele Staatscommissie vooraf van succes is verzekerd. Het werk van Grondwetscommissies blijkt meestal Sisyphusarbeid te zijn.



Andere recente columns